In deze zaak verzoekt [eiseres], die in het verleden werkzaam was voor Blackstone B.V., om een beschikking tot betaling van een beëindigingsvergoeding van NAf 3.594,22, vermeerderd met rente en proceskosten. Blackstone B.V. heeft [eiseres] op 8 februari 2018 op staande voet ontslagen en de opdrachtovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd. Na het ontslag hebben partijen onderhandeld over een minnelijke oplossing, waarbij [eiseres] een voorstel deed voor een vergoeding van vier maanden salaris en consultancy fee. Blackstone deed een tegenvoorstel, waaruit uiteindelijk een beëindigingsovereenkomst voortkwam die door beide partijen is ondertekend.
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de beëindigingsovereenkomst niet de door [eiseres] gewenste uitleg ondersteunt. Het Gerecht oordeelt dat de overeengekomen vergoeding van NAf 10.802,66, die ook het salaris en de consultancy fee voor de maand februari 2018 omvat, niet bovenop de reguliere betalingen komt. De rechter heeft vastgesteld dat [eiseres] niet redelijkerwijs kon menen dat zij recht had op een extra bedrag bovenop de overeengekomen vergoeding. Het verzoek van [eiseres] is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van Blackstone.
De beschikking is gegeven door mr. Th. Veling en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.