ECLI:NL:OGEAC:2019:372

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
CUR201701611
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodembeslag en bescherming van reële eigendom in belastingzaken

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, ging het om een geschil tussen een eiser en de Ontvanger van het Land Curaçao over de rechtmatigheid van een bodembeslag. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, stelde dat de in beslag genomen roerende zaken, waaronder keukenspullen en antieke meubels, zijn eigendom waren en niet onder het beslag konden vallen. De Ontvanger had beslag gelegd op de zaken van Zschuschen N.V., de exploitant van een restaurant, en vorderde in reconventie dat de eiser de executie van de in beslag genomen zaken zou gedogen. Het Gerecht oordeelde dat de eiser inderdaad de eigenaar was van de in beslag genomen zaken en dat het beslag op deze zaken een disproportionele inbreuk op zijn eigendomsrechten zou vormen. Het Gerecht verwees naar de Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen en de noodzaak van proportionaliteit bij het uitoefenen van bodemrecht. De rechter oordeelde dat de Ontvanger zich niet kon verhalen op de eigendommen van de eiser voor de belastingschuld van Zschuschen N.V. en hefte het beslag op de zaken op. De vordering in reconventie werd afgewezen, en de Ontvanger werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eisend in conventie, verwerend in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen:
ONTVANGER VAN HET LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
verwerend in conventie, eisend in reconventie,
vertegenwoordigd door dhr. mr. R.L. Rosaria,
met als in het geding geroepen derde:
ZSCHUSCHEN N.V.,
gevestigd te Curaçao,
gemachtigde: mr. A.C. Small.

1.Verloop van de procedure

Oproeping geëxecuteerde ingevolge artikel 438 lid 5 Rv

1.1
Bij het tussenvonnis van 3 december 2018 is overwogen dat artikel 438 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in geval van verzet tegen de executie door een derde zowel de executant als de geëxecuteerde worden opgeroepen, en is [eiser] in de gelegenheid gesteld Zschuschen N.V. in het geding te betrekken en te laten reageren op hetgeen in dit geding is aangevoerd.
1.2
Zschuschen N.V. is vervolgens vrijwillig in het geding verschenen. Namens haar heeft de heer J.M.J.M. Jacobs een akte genomen.
Herstel vertegenwoordiging
1.3
Bij rolbeschikking van 15 april 2019 is met verwijzing naar artikel 28a Procesreglement Civiele Zaken overwogen dat de namens [eiser] en Zschuschen N.V. genomen aktes zijn ingediend door de heer Jacobs als schriftelijk gemachtigde, maar dat als beroepshalve optredende gemachtigden slechts zijn toegelaten bij het hof ingeschreven advocaten, alsmede, voor zover hun bevoegdheid strekt, deurwaarders en zaakwaarnemers, tot welke categorieën deze gemachtigde van [eiser] en Zschuschen N.V. niet behoort. [Eiser] en Zschuschen N.V. zijn bij die beschikking in de gelegenheid gesteld bij akte het gebrek in de vertegenwoordiging te herstellen en zich in dit geding te laten vertegenwoordigen door een toegelaten gemachtigde, danwel in persoon te verschijnen respectievelijk zich te laten vertegenwoordigen door haar bestuur.
1.4
Bij akte van 6 mei 2019 heeft mr. Small zich namens [eiser] en Zschuschen N.V. gesteld en heeft hij de eerder namens hen ingediende aktes bekrachtigd.
1.5
Vonnis is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1
De Ontvanger heeft op 19 oktober 2016 en op 13 juni 2017 beslag gelegd bij Primas Restaurant, gevestigd in Landhuis Vredenberg aan de Bramendiweg […] in Curaçao. De beslagen zijn gelegd ten laste van Zschuschen N.V., de exploitant van het restaurant. Bestuurster van Zschuschen N.V is mevrouw [naam bestuurster]. Het beslag werd gelegd op alle roerende zaken die zich ten tijde van de beslaglegging op de bodem van Primas Restaurant bevonden. Nadat de Ontvanger de veiling van de beslagen zaken had aangekondigd, heeft [eiser] op 7 augustus 2017 een verzetschrift aan de Ontvanger laten betekenen. Op 5 september 2017 heeft [eiser] het verzoekschrift waarmee deze procedure is ingeleid ingediend. De Ontvanger is niet tot veiling overgegaan.
2.2 [
Eiser] stelt dat zich onder de in beslag genomen zaken ook zaken bevinden die aan hem in eigendom toebehoren. Hij stelt zich op het standpunt dat deze zaken niet onder het beslag kunnen vallen. Het betreft keukenspullen die zich niet op het perceel bevonden waarop het bodembeslag betrekking had, maar in gebouwen op een aan [eiser] in eigendom toebehorend perceel. Voorts stelt [eiser] dat ook in het landhuis aanwezige lampen, spiegels en meubilair zijn eigendom zijn en dat die zaken door hem in consignatie waren gegeven aan Shon Mimi N.V., de hoofdhuurder van het landhuis.
2.3 [
Eiser] vordert de vrijgave van de aan hem in eigendom toebehorende zaken, met veroordeling van de Ontvanger tot het vergoeden van de door [eiser] geleden schade als gevolg van de eventuele verwijdering en veiling van die zaken, op te maken bij staat.
2.4
De Ontvanger heeft de vordering betwist en vordert in reconventie dat [eiser] wordt bevolen de executie van de in beslag genomen zaken voor het verhaal van de belastingschulden van Zschuschen N.V. te gehengen en gedogen.

3.De beoordeling

in conventie
De Lv Dwanginvordering en bodembeslag
3.1
Deze procedure betreft de tenuitvoerlegging van dwangschriften, als bedoeld in artikel 4 van de
Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake belastingen, bijdragen en vergoedingen(P.B. 1942-246, zoals gewijzigd), hierna: de Lv Dwanginvordering.
3.2
Artikel 8 Lv Dwanginvordering luidt:
“Behoudens in het geval dat een recht van terugvordering bestaat jegens degene die een zaak onrechtmatig of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen derden echter nimmer verzet in rechte doen tegen de inbeslagneming ter zake van belastingen, bijdragen, vergoedingen, verhogingen en boeten, van roerende zaken, tot stoffering van een huis of ten gebruike van een plantage dienende, alsmede van ingeoogste vruchten, wanneer die zaken of vruchten zich tijdens de inbeslagneming bevinden in het bezit van de schuldenaar of in het huis, op de plantage of het erf, door hem bewoond of bij hem in gebruik.”
Eigendom van [eiser], niet van de belastingplichtige
3.3 [
Eiser] stelt dat de keukenspullen, die zich niet in het landhuis Vredenberg bevinden maar in een aan hem toebehorend naastgelegen gebouw, een aantal jaren terug door hem zijn gekocht en zijn eigendom zijn. Volgens [eiser] zijn ook de in het landhuis aanwezige antieke spullen zijn eigendom en heeft hij deze verkregen uit de nalatenschap van zijn tante [naam tante]. [Eiser] verwijst daarvoor naar een door hem overgelegd gedeelte van een testament van 12 januari 1994, naar een consignatieovereenkomst tussen hem en Shon Mimi N.V. van 1 december 2013 en naar een (deels) overgelegd taxatierapport van 30 november 2014.
3.4
Zschuschen N.V. onderschrijft de stellingen van [eiser]. Zij bevestigt dat niet zij maar [eiser] de eigenaar is van de keukenspullen en antieke zaken. Ook de Ontvanger heeft niet betwist dat de keukenspullen en de antieke zaken eigendom zijn van [eiser], zodat daarvan bij de verdere beoordeling zal worden uitgegaan.
‘Bodem’ en ‘stoffering’
3.5
De Ontvanger heeft zich op het standpunt gesteld dat ook de aan [eiser] in eigendom toebehorende zaken kunnen worden uitgewonnen omdat deze zich ten tijde van de beslaglegging bij de belastingplichtige Zschuschen N.V. bevonden.
3.6
Het Gerecht volgt de Ontvanger in zoverre in zijn standpunt dat, anders dan [eiser] stelt, de beslagen keukenspullen en antieke zaken zich op de ‘bodem’ van de belastingplichtige bevonden en dienden tot ‘stoffering’ in de zin van artikel 8 Lv Dwanginvordering.
3.7
Onder ‘bodem’ wordt verstaan het perceel of het gedeelte van een perceel dat bij de belastingschuldige, voor welk doel dan ook, in gebruik is en waarover hij onafhankelijk van anderen de feitelijke beschikking heeft. Dat Zschuschen N.V. voor de exploitatie van haar restaurant vrijelijk moest kunnen en kon beschikken over de keuken ligt voor de hand, en wordt ook bevestigd door de door de Ontvanger overgelegde foto en door zijn niet-weersproken stelling dat bestuurster [Eiser]-Zschuschen de deurwaarder bij de beslaglegging de zaken, waaronder de keukenspullen, heeft aangewezen. Niet van betekenis is daarbij dat de keuken zich bevond op het terrein van een andere juridische eigenaar dan het landhuis. Dat in het landhuis meer dan één rechtspersoon is gevestigd, zoals [eiser] stelt, laat onverlet dat het de door Zschuschen N.V. gebruikte percelen of gedeelten daarvan als bodem van (ook) Zschuschen N.V. hebben te gelden.
3.8
De term ‘stoffering’ heeft in het verband van artikel 8 Lv Dwanginvordering een zodanig brede betekenis, dat daaronder kan worden verstaan al hetgeen strekt tot gebruik van het perceel overeenkomstig zijn bestemming. De inrichting van het restaurant met de antieke meubels, spiegels etc. van [eiser] valt daaronder.
Bescherming in geval van reële eigendom van een derde
3.9
Het Gerecht volgt de Ontvanger evenwel niet in zijn stelling dat de Ontvanger zich niettegenstaande het eigendomsrecht van [eiser] op de keukenspullen en de antieke zaken kan verhalen. Naar het oordeel van het Gerecht zou ten aanzien van die zaken sprake zijn van een disproportionele inbreuk op [eisers] eigendomsrechten indien de Ontvanger zich daarop voor de belastingschuld van Zschuschen N.V. zou verhalen. Ter toelichting het volgende.
3.1
Artikel 8 Lv Dwanginvordering komt goeddeels overeen met het Nederlandse artikel 22 lid 3 Invorderingswet 1990 (met als meest in het oog springend verschil dat waar de Lv Dwanginvordering spreekt van een ‘plantage’ de Invorderingswet het heeft over een ‘landhoef’).
3.11
Bij de uitleg van artikel 8 Lv Dwanginvordering is plaats voor een concordante uitleg met de Nederlandse tegenhanger. Dat het concordantiebeginsel niet geldt voor belastingwetgeving, maakt niet dat de Nederlandse (rechtspraak over de) Invorderingswet hier om die reden niet mede richtinggevend is. Het betreft hier de tenuitvoerlegging van een dwangschrift door (bodem)beslag en de goederenrechtelijke aanspraken - van een derde - met betrekking tot de beslagen zaak. Dit is meer een privaatrechtelijke dan een publiekrechtelijke (fiscale) aangelegenheid (vgl. GHvJ 16 maart 2010, ECLI:NL:OGHNAA:2010:BO4551
SVB vs SFT Bank). Het concordantiebeginsel, neergelegd in artikel 39 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, heeft als uitgangspunt dat onder meer het burgerlijk recht, het handelsrecht en het burgerlijk procesrecht in Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze worden geregeld. De rechter kan in voorkomende gevallen door middel van concorderende interpretatie de eenheid van het rechtssysteem in stand houden en herstellen. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever van Curaçao op het hier aan de orde zijnde punt van het bodembeslag juist heeft willen afwijken van het Nederlandse recht of dat op dit punt een relevant verschil in maatschappelijke opvattingen een afwijkende uitleg rechtvaardigt. De elders in het Koninkrijk in de rechtspraak gegeven interpretatie van met artikel 8 Lv Dwanginvordering corresponderende bepalingen kan derhalve van pas komen bij de beoordeling van geschillen als het onderhavige.
3.12
Het bodemrecht van de (Nederlandse) fiscus heeft blijkens de uitspraak van het EHRM van 23 februari 1995, LJN AV7914
Gasus vs Nederland, de toets van het EVRM doorstaan. In dat arrest werd de inbreuk op het eigendomsrecht door het bodemrecht gerechtvaardigd geacht ter verzekering van de betaling van belastingen, zij het met inachtneming van de eis van proportionaliteit. Artikel 16 Staatsregeling beoogt niet een verdergaande bescherming van eigendom te bieden dan artikel 1 van het Eerste Protocol doet. Gelet daarop is artikel 8 Lv Dwanginvordering niet zonder meer onverenigbaar met het grondrecht van bescherming van eigendom.
3.13
Voor de vraag of bij bodembeslag op zaken van derden voldaan is aan de eis van proportionaliteit, is van belang of gesproken kan worden van ‘reëel’ eigendom en hoe de bevoegdheden van de ontvangers op dit punt elders in het Koninkrijk worden geïnterpreteerd. De Nederlandse Leidraad Invordering 2008 (een beleidsrichtlijn van de Nederlandse belastingdienst) bepaalt dat de belastingdienst haar bodemrecht niet zal uitoefenen in geval sprake is van reëel eigendom van een derde. De Leidraad zegt bij artikel 22 lid 3 Invorderingswet onder meer:
‘Terughoudend beleid bij reële eigendom
Bij de beslissing van de directeur op een beroepschrift dat is ingediend tegen de inbeslagneming van bodemzaken voor belastingaanslagen als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet, wordt het eigendomsrecht van een derde ontzien in die gevallen waarin sprake is van reële eigendom van de derde.
Onder reële eigendom van de derde wordt verstaan de situatie waarin de zaken zowel juridisch eigendom zijn van de derde, als in economisch opzicht in overwegende mate aan hem toebehoren.
Dit terughoudend beleid geldt dus niet als de economische verhouding tussen de belastingschuldige en de zaken aanleiding geeft deze als zijn zaken aan te merken. Verhaal op zaken van een derde is dan gerechtvaardigd.
(…)
Bijzondere situaties
Daarnaast zijn er zes situaties waarin geen sprake is van een terughoudend beleid, hoewel sprake kan zijn van reële eigendom van de derde in bovenbedoelde zin. Het betreft:
(…)’
3.14
Er bestaat geen grond om in Curaçao bij de uitleg en toepassing van artikel 8 Lv Dwanginvordering niet uit te gaan van terughoudendheid bij reële eigendom van een derde als opgenomen in de Leidraad Invordering.
3.15
Geen van de zes in de Leidraad Invordering genoemde bijzondere situaties waarin reële eigendom van een derde
nietwordt ontzien, doet zich hier voor. Voor zover de Ontvanger het oog heeft gehad op de in de Leidraad genoemde situatie waarbij in het kader van samenspanning tussen de belastingschuldige en de derde de juridische eigendomssituatie is gefingeerd om verhaal te bemoeilijken, geldt dat de enkele omstandigheid dat, naar aannemelijk is geworden, sprake is van sterk verweven familieverbanden tussen [eiser], de belastingplichtige en de overige in het landhuis kantoorhoudende rechtspersonen, onvoldoende is om van een dergelijke samenspanning te kunnen spreken.
3.16
Het (bodem)beslag op de keukenspullen en de antieke zaken van [eiser] en de voorgenomen veiling daarvan, kunnen op grond van het voorgaande de eis van proportionaliteit niet doorstaan, en komen daarmee in strijd met het recht op bescherming van eigendom als bedoeld in artikel 16 van de Staatsregeling Curaçao en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Artikel 8 Lv Dwanginvordering waarop de Ontvanger zich beroept dient in dit geval om die reden buiten toepassing te blijven.
3.17
Het Gerecht verwijst bij het voorgaande naar artikel 101 Staatsregeling, op grond waarvan de rechter bevoegd is landsverordeningen te toetsen aan de in de Staatsregeling neergelegde grondrechten genoemd in de artikelen 3 tot en met 21, en waarin is voorgeschreven dat landsverordeningen geen toepassing vinden indien deze toepassing niet verenigbaar is met een of meer van deze grondrechten.
Slotsom
3.18
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de Ontvanger zich niet op de aan [eiser] in eigendom toebehorende keukenspullen en antieke zaken kan verhalen voor de schuld van Zschuschen N.V. en dat de Ontvanger jegens [eiser] onrechtmatig zou handelen indien hij tot veiling van die zaken zou overgaan. Het door [eiser] gevorderde zal in die zin worden toegewezen dat het Gerecht het beslag op zijn zaken zal opheffen. Nu aangenomen kan worden dat de Ontvanger niet tot veiling van die zaken zal overgaan, heeft [eiser] onvoldoende belang bij zijn overige vorderingen.
in reconventie
3.19
Gelet op de beoordeling en beslissing in conventie, zal de vordering in reconventie worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
3.2
De Ontvanger zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij het gemachtigdensalaris zal worden geliquideerd op basis een ½ punt (de akte van mr. Small), tarief 5.

4.Beslissing

Het Gerecht:
in conventie
4.1
heft op het door de Ontvanger gelegde beslag op de aan [eiser] in eigendom toebehorende zaken als hiervoor onder 3.3 omschreven;
4.2
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] begroot op NAf 450 aan griffierecht en NAf 264,50 aan oproepingskosten en aan de zijde van [eiser] en Zschuschen N.V. gezamenlijk begroot op NAf 625 voor salaris gemachtigde, alle bedragen bij niet-voldoening te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis;
4.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
4.5
wijst af het gevorderde;
4.6
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019.