ECLI:NL:OGEAC:2019:368

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
520.0002515
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer met alcoholgebruik en dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van dood door schuld in het verkeer. De verdachte, geboren in 1981, was betrokken bij een verkeersongeval op 6 augustus 2018, waarbij de bestuurder van een Kia Picanto, [slachtoffer 1], om het leven kwam. De verdachte bestuurde een Suzuki Vitara en reed onder invloed van alcohol, met een bloedalcoholgehalte dat meer dan vier keer de wettelijk toegestane limiet overschreed. Tijdens de zitting op 27 maart 2019 eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van 24 maanden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was, en dat hij onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld door op de verkeerde rijstrook te rijden. Het Gerecht achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De uitspraak benadrukte de ernst van de gevolgen van het gedrag van de verdachte en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer: 520.00025/18

Uitspraak: 17 april 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats],
wonende in [land], [adres] [woonplaats]
.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.N. Sulvaran, advocate in Curaçao.
De officier van justitie, mr. I.R.V. Out, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts:
- de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van vier jaren.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op 6 augustus 2018 te Curacao, als bestuurder van een personenauto (Suzuki Vitara met kenteken [KENTEKENNUMMER VERDACHTE] [kentekennummer verdachte]), daarmede rijdende over de weg [rijweg] (in de westelijke richting), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam, en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte is/heeft
 terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank (2.2. milligram per milliliter bloed),
op de linkerrijstrook, dat bestemd is voor het voor verdachte tegemoetkomend verkeer, gereden, al dan niet terwijl op dat moment een voor verdachte tegenliggend motorrijtuig op die rijstrook naderde,
waardoor of mede waardoor een botsing heeft plaatsgevonden tussen het motorrijtuig van hem, verdachte, en het tegemoetkomende motorrijtuig (Kia Picanto met het kenteken [kentekennummer slachtoffer 1]), waardoor de bestuurder van het laatstgenoemd motorrijtuig, te weten, [slachtoffer 1], werd gedood;
(artikel 2:284 lid 1-2 jo artikel 286 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
dat hij op 6 augustus 2018 te Curacao, als bestuurder van een personenauto (Suzuki Vitara met kenteken [kentekennummer verdachte]), daarmede rijdende over de weg [rijweg] (in de westelijke richting), heeft gereden terwijl hij, verdachte,
 zodanig heeft gereden (op rijstrook van het tegemoetkomende verkeer rijden) dat hij uiteindelijk tegen een motorrijtuig is gebotst en/of in aanraking is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd;
(artikel 21 van de Wegenverkeersverordening Curacao 2000)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling (tijds)verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 6 augustus 2018
inCura
çao, als bestuurder van een personenauto
(Suzuki Vitara met kenteken [kentekennummer verdachte]
), daarmede rijdende over de weg [rijweg]
(in de westelijke richting
), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer
, althans aanmerkelijkonvoorzichtig en
/of onachtzaam, en/ofonoplettend, te handelen als volgt:
hij,verdachte
,is/heeft
 terwijl hij
, verdachte,verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank (2.2. milligram per milliliter bloed),
op de linkerrijstrook,
diebestemd is voor het voor
hem,verdachte
,tegemoetkomend verkeer, gereden,
al dan nietterwijl op dat moment een voor
hem,verdachte
,tegenliggend motorrijtuig op die rijstrook naderde,
waardoor
of mede waardooreen botsing heeft plaatsgevonden tussen het motorrijtuig van hem, verdachte, en het tegemoetkomende motorrijtuig (Kia Picanto met het kenteken [kentekennummer slachtoffer 1]), waardoor de bestuurder van het laatstgenoemd
emotorrijtuig, te weten,
[slachtoffer 1], werd gedood
;
Subsidiair:
dat hij op 6 augustus 2018 te Curacao, als bestuurder van een personenauto (Suzuki Vitara met kenteken [kentekennummer verdachte]), daarmede rijdende over de weg [rijweg] (in de westelijke richting), heeft gereden terwijl hij, verdachte,

zodanig heeft gereden (op rijstrook van het tegemoetkomende verkeer rijden) dat hij uiteindelijk tegen een motorrijtuig is gebotst en/of in aanraking is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd;.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1] De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen niet steeds een (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Op 6 augustus 2018 omstreeks 16.45 uur, vond op de [rijweg]ter hoogte van de Telefoonmast van de UTS gelegen in het gehucht [wijk] een aanrijding plaats. Verbalisant [verbalisant 1] werd naar aanleiding van een melding bij de Centrale Meldkamer van de Politie gedirigeerd naar de [rijweg]. Hij heeft het volgende gerelateerd:
“Op 6 augustus 2018 vond op de [rijweg]een aanrijding plaats tussen een grijze personenauto van het merk Suzuki Vitara, voorzien van het kenteken [kentekennummer verdachte] (hierna: voertuig 1), bestuurd door [verdachte], een witte personenauto van het merk Kia Picanto, voorzien van het kenteken [kentekennummer slachtoffer 1] (hierna: voertuig 2), bestuurd door [slachtoffer 1], met mede-inzittende [slachtoffer 2] en een witte Nissan Navarra, voorzien van kenteken [kentekennummer voertuig 3] (hierna: voertuig 3), bestuurd door [benadeelde]. Ten gevolge van de aanrijding raakten de bestuurder en de mede-inzittende van voertuig 2 (zwaar) gewond.
De [rijweg]is een verharde weg waarop het verkeer in beide richtingen is toegestaan. Op de plaats waar de aanrijding plaatsvond, ter hoogte van de telefoonmast van de UTS, neemt deze weg vanuit de richting van voertuig 1, een naar rechts omgaande bocht. Deze bocht verloopt zodanig dat bestuurders die vanaf beide richtingen richting deze bocht naderen, geen zicht op elkaar hebben. De weg wordt door middel van een doorgetrokken streep verdeeld in een noordelijke en een zuidelijke weghelft. De noordelijke weghelft is bestemd voor het verkeer dat in westelijke richting wenst te gaan en de zuidelijke weghelft is bestemd voor het verkeer dat in oostelijke richting wenst te gaan.
Door mij, verbalisant, werden sporen aangetroffen en gemeten, en als nulpunt gekozen een reflecterend verkeersbord dat aanduidt dat de weg bij het voorbij rijden van voormeld bord, een bocht neemt. Ik, verbalisant, trof voertuig 1 in het bos aan de zuidelijke zijde van de weg met de voorzijde gekeerd in noordelijke richting. Het voertuig werd door de botsing aan de voorzijde beschadigd. Ik, verbalisant, trof voertuig 2 in het bos aan langs de zuidelijke zijde van de weg op de linkerzijde hiervan, met de voorzijde gekeerd in noordelijke richting. Het voertuig werd door de botsing aan de voorzijde beschadigd. Ik, verbalisant, trof voertuig 3 op de zuidelijke weghelft van de weg aan met de voorzijde gekeerd in oostelijke richting. Het voertuig werd door de botsing aan de rechter koplamp licht beschadigd. Op ongeveer 12 meter afstand ten noordwesten van het, door mij, verbalisant, vastgestelde nulpunt en op de zuidelijke weghelft van de weg, trof ik, verbalisant, tweetal remsporen aan die afkomstig waren van de voorwielen van voertuig 2. Deze remsporen verliepen van noordwestelijke naar zuidoostelijke richting en eindigden tot op een afstand van 11.7 meter van het vastgestelde nulpunt. Op 11.7 meter ten noordwesten van het vastgestelde nulpunt en op de zuidelijke weghelft van de weg, trof ik, verbalisant, tweetal verse verbredingssporen op het wegdek aan, die afkomstig waren van de voorwielen van voertuig 2 en een schuifspoor, dat afkomstig was van voertuig 2.
De bestuurder van voertuig 1 reed op de [rijweg]in westelijke richting. Toen de bestuurder van voertuig 1 de voor hem naar rechts omgaande bocht voorbij reed, ging hij naar links, overschreed hij de doorgetrokken streep en kwam hij met zijn voertuig op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht. Op dat moment naderde de bestuurder van voertuig 2. Bij het zien van voertuig 1 remde de bestuurder van voertuig 2 en week hij uit naar rechts, maar hij kon niet voorkomen dat voertuig 1 met de linker voorzijde met kracht tegen de linker voorzijde van voertuig 2 botste. Tijdens de botsing werd de linker koplamp van voertuig 2 losgerukt en sloeg deze tegen de rechter koplamp van voertuig 3.
Door de politiearts A.H. Maduro werd ter plaatse van het ongeval omstreeks 18.30 uur de dood van de bestuurder van voertuig 2, [slachtoffer 1] geconstateerd.” [2]
2. Op 10 augustus 2018 werd sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] door de patholoog-anatoom Dr. L. Althaus verricht. Bij sectie vertoonde het lichaam de volgende verwondingen:
“The autopsy findings could prove a severe poly trauma (combination of multiple, life-endangering injuries) due to a traffic accident with severe trauma to the head, severe blunt thorax trauma with complete laceration of the thoracic aorta, contusions of both lungs and multiple bilateral rib fractures, severe blunt abdominal trauma with multiple lacerations of the liver and multiple, partly open fractures of the extremities. The victim was using a safety belt at the time of the incident.” [3]
3. Op 6 augustus 2018 begaf verbalisant [verbalisant 2] zich naar de polikliniek van Sint Elisabeth Ziekenhuis (hierna: de Sehos). Hij heeft het volgende gerelateerd:
“Ik, verbalisant, sprak de man [verdachte] aan. Hij sprak met een zware tong, had een bleek uitzicht en waterig uitziende ogen. De bloedafname vond plaats in het bijzijn van
Dr. A. Maduro en ik, verbalisant. De twee etterbuizen met bloed werden op 7 augustus 2018 (het Gerecht gaat er gelet op het medisch rapport van 15 augustus 2018 vanuit dat deze datum een kennelijke vergissing is en leest in plaats daarvan 6 augustus 2018) naar het Analytisch Diagnostisch Centrum (hierna: het ADC) overgebracht.” [4]
4. Op 15 augustus 2018 heeft Drs. F.J.I. Faulborn van het ADC het volgende medisch rapport opgesteld:
Naam: [foutieve achternaam verdachte] (het Gerecht gaat er vanuit dat deze naam een kennelijke vergissing is en leest in plaats daarvan [achternaam verdachte], de achternaam van de verdachte)
Voornaam: [foutieve voornaam verdachte] (het Gerecht gaat er vanuit dat deze voornamen een kennelijke vergissing zijn en leest in plaats daarvan [voornaam verdachte],
de voornamen van de verdachte)
Geboortedatum: [geboortedatum]
Afnamedatum: 6 augustus 2018
Ontvangstdatum: 6 augustus 2018
Labnummer: 071062

Screening

Bepaling Resultaat Afkapwaarde Eenheid Monstermateriaal
Alcohol aanwijzing 0.05 mg/ml Bloed

Confirmatie

Bepaling Resultaat Afkapwaarde Eenheid Monstermateriaal
Alcohol 2.2 LOQ: 0.1 mg/ml Bloed.” [5]
5. De verdachte heeft op 7 augustus 2018 bij de politie het volgende verklaard:
“Ik gebruik medicijnen, metoprolol, 50 mg, twee keer per dag 1 tablet.” [6]
6. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Op 6 augustus 2018 heb ik wijn gedronken. Ik heb ook mijn medicatie voor hartritme stoornis ingenomen.” [7]
Bewijs(middel)verweer
A.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat er geen bevel door de rechter-commissaris is gegeven als omschreven in artikel 79a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voor het afnemen van bloed bij de verdachte. Op het moment van de bloedafname was er geen verdenking van een overtreding waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten noch is de verdachte zoals gesteld in het derde lid gehoord en vruchteloos uitgenodigd om bloed af te staan, waardoor het resultaat van het onderzoek onrechtmatig is verkregen en niet voor het bewijs mag meewerken.
1.
De feitelijke gang van zaken en toedracht valt als volgt te omschrijven.
Op 6 augustus 2018, rond 16:30 uur, reed de verdachte op de [rijweg]in westelijke richting. De verdachte heeft bij een voor hem naar rechts omgaande bocht een doorgetrokken streep overschreden en kwam daardoor met zijn voertuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht, waarna hij (nagenoeg) frontaal in botsing is gekomen met een voertuig dat op dat moment aan het naderen was. Ten gevolge van de botsing is de bestuurder van dit voertuig overleden en de mede-inzittende (zwaar) gewond geraakt. Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de plaats van de aanrijding van omstanders vernomen dat de verdachte zich onder invloed van alcoholhoudende drank dan wel onder invloed van enig middel zou bevinden. De verdachte zou wankelend uit zijn voertuig zijn gekomen en verklaard hebben dat hij zes bier had gedronken. De verdachte werd voor medische behandeling naar de polikliniek van het Sehos overgebracht en daar constateerde verbalisant dat de verdachte met een zware tong sprak, een bleek gezicht en waterig uitziende ogen had [8] . De verdachte heeft in de polikliniek toestemming gegeven tot het verrichten van een bloedonderzoek en hierop is bloed van de verdachte afgenomen.
2.
Het Gerecht is van oordeel dat, gelet op hetgeen verbalisant had vernomen en hetgeen hij zelf had geconstateerd, er sprake was van een verdenking waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De stelling van de verdediging dat het verzoek tot het verrrichten van een bloedonderzoek bij de verdachte ingevolge artikel 79a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onbevoegd is gedaan, is naar het oordeel van het Gerecht niet juist. Genoemd artikel ziet op de afname van bloed ten behoeve van DNA-onderzoek en is derhalve niet van toepassing. Alleen daarom al kan van een vormverzuim geen sprake zijn.
Ambtshalve oordeelt het Gerecht in dit kader nog als volgt.
Ingevolge artikel 24, eerste en vierde lid, van de Wegenverkeersverordening Curaçao is een opsporingsambtenaar bevoegd toestemming te vragen voor het meewerken aan een bloedonderzoek bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 22 van de Wegenverkeersverordening Curaçao. Omdat alcohol snel kan afbreken in het lichaam is het van belang dat een alcoholonderzoek spoedig plaatsvindt. Een ademonderzoek bij de verdachte lag niet in de rede, reeds omdat de politie in Curaçao geen ademanalyseapparatuur tot haar beschikking heeft. Maar zelfs indien dat wel het geval was geweest, lag een ademonderzoek niet voor de hand, aangezien de verdachte niet op een plaats was waar de ademanalyse op korte termijn en onder gecontroleerde omstandigheden, zoals op een politiebureau, kon plaatsvinden. De verdachte bevond zich immers in de polikliniek in verband met zijn verwondingen na het ongeval. In onderhavige zaak was (voldoende) verdenking tegen de verdachte ter zake van het handelen in strijd met artikel 22 van de Wegenverkeersverordening Curaçao, derhalve kon de verbalisant onder die omstandigheden aan de verdachte vragen of hij toestemming wilde geven tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onder b, van de Wegenverkeersverordening Curaçao. Van een situatie waarin de verdachte niet in staat moest worden geacht de consequenties van zijn toestemming te overzien, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van toegepaste ongeoorloofde druk op de verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
B.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte zich niets kan herinneren van het ongeval en dat aan de hand van het dossier niet bewezen is of de verdachte vermijdbaar en verwijtbaar rijgedrag heeft getoond. Bovendien kan de verdachte niet worden verweten te hard te hebben gereden, omdat geen onderzoek hieromtrent is uitgevoerd. Rijden onder invloed is naar de mening van de raadsvrouw, waarbij zij verwijst naar zevental rechtbank- en hofuitspraken, niet voldoende om tot bewijs van roekeloosheid te komen.
Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
1.
Het verweer van de verdediging inhoudende dat bij de verdachte geen sprake was van roekeloosheid als bedoeld in artikel 2:284, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, behoeft geen bespreking omdat de roekeloosheid niet als zodanig aan de verdachte ten laste is gelegd.
2.
Met schuld in de zin van artikel 2:284 van het Wetboek van Strafrecht wordt bedoeld een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. In zijn arrest van 1 juni 2004, LJN: AO5822, heeft de Hoge Raad bepaald dat het voor de vaststelling van de mate van schuld aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts geeft de Hoge Raad ter verduidelijking nog aan dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 2:284 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat het gebruik van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen, zoals het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank, kan bijdragen aan het oordeel dat er sprake is van schuld. Uit het resultaat van het bloedonderzoek is gebleken dat het bloedalcoholgehalte van de verdachte zich bijna vier uur na het incident nog ruim boven de wettelijk toegestane limiet bevond, namelijk meer dan vier keer zoveel als het wettelijk toegestane maximum. De verdachte verkeerde derhalve onder zodanige invloed van alcohol, dat hij niet geacht moet worden in staat te zijn geweest tot het besturen van een motorrijtuig. Het alcoholgebruik draagt bij aan het schuldverwijt dat de verdachte moet worden gemaakt en vormt daarbij een strafverzwaringsgrond uit hoofde van artikel 2:286 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts ziet het Gerecht geen aanleiding om niet uit te gaan van de toedracht tot de botsing zoals deze uit het dossier volgt en waaruit verwijtbaar rijgedrag blijkt. De verdachte heeft zijn baan niet gehouden, is daarbij een doorgetrokken streep overgegaan, welke duidt op een gevaarlijke situatie aldaar en is op de andere weghelft terechtgekomen en daar frontaal gebotst op de auto van de slachtoffers, van wie de bestuurder, de heer [slachtoffer 1], is overleden en de medepassagier, zijn partner, (zwaar)gewond is geraakt. Gelet op de aangetroffen (rem)sporen, was het alleen de heer [slachtoffer 1] die nog heeft geprobeerd uit te wijken. De verdachte geeft aan zich niets omtrent het ongeval te kunnen herinneren. Zijn verklaringen ter zitting omtrent de hoeveelheid alcohol die hij denkt te hebben gedronken, drie tot vijf glazen wijn, zijn, gelet op de uitslag van het bloedonderzoek, volstrekt ongeloofwaardig. Verder heeft de verdachte een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol gecombineerd met medicijnen tegen hartritmestoornissen (Metoprolol, 2x daags 50mg) waarvan zeker voor de verdachte, zijnde apotheker, gezien de “precautions” bij het medicijn zoals op het internet te vinden, bekend zou moeten zijn dat daarbij voorzichtigheid ten aanzien van alcoholgebruik moet worden betracht.
Het bovenomschrevene brengt het Gerecht tot het oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, zoals bewezen verklaard.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:284 juncto artikel 2:286 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Aan het verkeer deelnemen en zich daarbij zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige tijdens het ongeval verkeerde onder kennelijke invloed van het gebuik van alcoholhoudende drank.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn strafeis als uitgangspunt genomen dat de gedragingen van de verdachte te wijten zijn aan een ernstige mate van schuld. De officier van justitie heeft voorts verwezen naar uitspraken van dit Gerecht van 28 maart 2018 en 22 juni 2018, in welke zaken het onder meer ging om een combinatie van alcoholgebruik, het rijden op de rijstrook bestemd voor het voor de verdachte tegemoetkomend verkeer en de dood en/of zwaar lichamelijk letsel van/bij slachtoffers. De officier van justitie ziet geen reden een deels voorwaardelijke straf te eisen en acht gelet op de aard en ernst van de gedragingen van de verdachte en de gevolgen daarvan een forse gevangenisstraf passend.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het ongeval een grote impact op de verdachte heeft gehad en dat hij psychologische, althans psychiatrische hulp zal inschakelen. Voorts heeft de raadsvouw gewezen op de strafvorderlijke richtlijn van het openbaar ministerie en op de in Nederland geldende uitgangspunten en meent dat, bij bewezenverklaring, op grond daarvan een kortere gevangenisstraf dan geëist zou moeten volgen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het Gerecht rekent het de verdachte zwaar aan dat hij onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft gereden en daarbij een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven dat hij zijn verantwoordelijkheid als bestuurder voor zichzelf én medeweggebruikers heeft genomen. De verdachte heeft de nabestaanden van de slachtoffers groot en onherstelbaar leed aangedaan. Het Gerecht beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis dat de nabestaanden van het slachtoffer nog zullen ervaren. In dit geval zal de verdachte moeten leven met de omstandigheid dat hij, door zijn rijgedrag, een medemens van het leven heeft benomen.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht heeft bij de bepaling van een passende strafmaat onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Tevens heeft het Gerecht acht geslagen op straffen die in (min of meer) soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop ten gevolge van ernstige schuld, waarbij er sprake is van de hoeveelheid alcohol zoals in casu is vastgesteld, geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden onvoorwaardelijk en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren.
Het Gerecht is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid, passend en geboden is. In de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijnde zijn psychische toestand, opgelopen reputatieschade in Curaçao, gewenste voortzetting van zijn baan in Nederland en een “schoon” strafblad, ziet het Gerecht onvoldoende aanleiding voor strafvermindering of voor het opleggen van een voorwaardelijk deel van de straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikel 3 van de Verordening van de 20ste april 1932, houdende enige regelingen van burgerrechtelijke aard bij botsing, aan- of overrijding met motorrijtuigen en houdende regeling van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (P.B. 1957, no. 48), zoals deze luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
4 (vier) jaren.
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door
R.A. Caupain, (zittingsgriffier), en op 17 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao (Algemene Politie Dienst Unit Verkeer) d.d. 8 augustus 2018, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 2018032172.
2.Proces-verbaal van relaas onderzoek aanrijding met dodelijk afloop d.d. 3 oktober 2018, bijlage 1.
3.Schriftelijk bescheid, te weten een Forensic Autopsy Report d.d. 10 augustus 2018, los stuk.
4.Proces-verbaal van relaas onderzoek aanrijding met dodelijk afloop d.d. 3 oktober 2018, bijlage 1.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het ADC, afgedrukt 14 augustus 2018 en ondertekend door drs. F.J.I. Faulborn op 15 augustus 2018, los stuk.
6.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte d.d. 7 augustus 2018, bijlage 3.
7.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 27 maart 2019, zoals die eventueel later - indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld - in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2018, bijlage 3.