ECLI:NL:OGEAC:2019:356

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 juni 2019
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
CUR201601497
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwijtschelding van studielening en de voorwaarden voor kwijtschelding in het kader van het beleid van Stichting Studiefinanciering Curaçao

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Stichting Studiefinanciering Curaçao (SSC) en een gedaagde die een studielening heeft ontvangen. De gedaagde, die in 1980 een lening van USD 70,089.59 ontving voor zijn studie in de Verenigde Staten, verzoekt om kwijtschelding van zijn studieschuld op basis van het kwijtscheldingsbeleid van SSC. SSC heeft echter zijn verzoek afgewezen, omdat de gedaagde niet direct na zijn terugkeer naar Curaçao bij de overheid in dienst is getreden, wat een voorwaarde is voor kwijtschelding volgens het beleid.

De procedure begon met een inleidend verzoekschrift dat op 18 oktober 2016 werd ingediend. Na verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 22 januari 2018, heeft het Gerecht op 10 juni 2019 vonnis gewezen. De gedaagde heeft betoogd dat hij recht heeft op kwijtschelding, omdat hij aan de voorwaarden zou voldoen, maar SSC heeft dit betwist en aangevoerd dat de gedaagde niet aan de voorwaarden heeft voldaan. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gedaagde niet direct na zijn studie bij de overheid is gaan werken, wat een essentiële voorwaarde is voor kwijtschelding.

Het Gerecht heeft ook overwogen dat de gedaagde niet automatisch recht heeft op kwijtschelding bij pensionering, maar dat dit op verzoek kan worden beoordeeld. SSC is gevraagd om haar stelling over de draagkracht van de gedaagde nader te motiveren, en de zaak is verwezen naar een rol voor verdere behandeling. De beslissing is genomen door rechter S.M. Christiaan en het vonnis is op 10 juni 2019 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201601497
Vonnis d.d. 10 juni 2019
inzake
STICHTING STUDIEFINANCIERING CURAÇAO,
gevestigd te Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mrs. G.B. Steward en N.A. Evertsz ,
Partijen zullen hierna SSC en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 18 oktober 2016 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie/conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie/conclusie van repliek in reconventie;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2018 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
Op 30 juni 1980 is aan [gedaagde] een studielening toegekend voor de studie “master of Arts in Counseling and Guidance” in de Verenigde Staten. In totaal bedraagt de lening USD 70,089.59.
2.3.
Blijkens inlichtingen uit het bevolkingsregister is [gedaagde] sinds 17 november 1986 weer ingeschreven op Curaçao. [Gedaagde] was van 1986 tot en met 1996 werkzaam was bij het Adventzendingsgenootschap, Seventh Day Adventist Church. Vanaf 1 november 1996 tot en met zijn pensionering in april 2016 heeft [gedaagde] diverse functies bij het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport bekleed.
2.4.
Op 23 juni 2000 heeft SSC aan de hand van een draagkrachtmeting een betalingsregeling getroffen met [gedaagde] om maandelijks, vanaf 30 september 2000, een bedrag van NAf 50,- per maand op de studieschuld af te betalen. [gedaagde] heeft tot aan zijn pensioen in 2016 aan die verplichting voldaan.
2.5.
Op 2 oktober 2008 vindt er op verzoek van SSC ten behoeve van een nieuwe draagkrachtberekening een gesprek plaats tussen mevrouw [naam], een medewerkster van SSC, en [gedaagde]. Bij brief van 5 december 2008 stelt SSC [gedaagde] in de gelegenheid Nuffic te raadplegen teneinde te beoordelen of zijn diploma “master of Arts in Counseling and Guidance” gelijkwaardig is aan de afstudeerrichting “beroepskeuzeadviseur”. De draagkrachtmeting wordt in afwachting daarvan uitgesteld. Bij brief van 14 september 2009 bevestigt SSC aan [gedaagde] de ontvangst van de gelijkstelling van de studie en verzoekt [gedaagde] om documenten te overleggen betreffende zijn inschrijving na terugkeer naar Curacao, alsmede een onderbouwing dat hij direct na terugkeer op Curaçao 5 jaar lang bij de overheid heeft gewerkt. Bij brief van 29 september 2009 stelt [gedaagde] dat hij er na het gesprek met mevrouw [naam] van uit ging dat hij in aanmerking zou komen voor kwijtschelding van de studieschuld mits de richting van zijn opleiding gekenmerkt stond als behoefte-studierichting.
2.6.
In het document van de SSC met als titel Kwijtscheldingsbeleid gedateerd 22 februari 2002 (hierna: kwijtscheldingsbeleid), staat het volgende:
de periode 1980-1985
Nederland:
Rekening houdend met de basisprincipes van gelijkheidsbeginsel en behoorlijk bestuur hanteert de SSC het beleid dat aan alle studenten die in de periode 1980-1985 een “behoefte”-studierichtingen hebben gevolgd en waaraan een lening is verstrekt, op hun verzoek kwijtschelding wordt verleend van hun studieschuld, indien:
a.
zij hun studie hebben afgerond;
b.
zij zijn teruggekeerd;
c.
en 5 jaar bij de overheid hebben gewerkt/werken.
VS en regio:
ook in deze periode werden volledige leningen verstrekt en bestond er geen kwijtscheldingsmogelijkheid.
Algemeen kwijtscheldingsbeleid SSC geldend voor alle periodes:
Heeft een debiteur een openstaande schuld op het moment van uittreding uit het arbeidsproces wegens pensionering, dan komt deze schuld in aanmerking voor kwijtschelding op verzoek van de betrokkene.
2.7.
Op de website van SSC (www.ssc.cw) staat vermeldt:

kwijtschelding van de schuldkan (conform het kwijtscheldingsbeleid) van de SSC in geval van de volgende gevallen:

uittreding uit het arbeidsproces wegens pensionering.”
2.8.
Bij brief van 5 november 2009 aan [gedaagde] wijst SSC het verzoek tot kwijtschelding opnieuw af, omdat [gedaagde] niet direct na terugkomst op Curaçao is gaan werken voor de overheid en aldus niet voldoet aan de gestelde voorwaarden.
2.9.
Bij brief van 27 april 2010 schrijft SSC dat uit de draagkrachtmeting is gebleken dat [gedaagde] USD 400,- per maand zou kunnen aflossen. [gedaagde] verzoekt bij brief van 9 juni 2010 aan SSC, nogmaals om kwijtschelding.
2.10.
Bij brief van 1 oktober 2015 deelt SSC mede dat [gedaagde] USD 975,81 per maand dient af te lossen. [gedaagde] wordt er op gewezen dat, mocht dit bedrag voor financiële problemen zorgen, er een projectgroep is die een oplossing kan zoeken. Kwijtschelding van de rente en eventueel de hoofdsom of verlengen van de aflossingsperiode zijn mogelijke oplossingen. Bij brief van 14 december 2015 bericht SSC desgevraagd aan [gedaagde] dat SSC bij haar conclusie blijft, namelijk dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor kwijtschelding.
2.11.
Bij een brief van 11 januari 2016 doet [gedaagde] nogmaals een beroep op kwijtschelding, dit keer omdat hij bijna met pensioen gaat. SSC wijst er bij brief van 18 januari 2016 op dat het kwijtscheldingsbeleid van SSC initieel is gebaseerd op de betalingscapaciteit van de debiteur. SSC verzoekt [gedaagde] informatie te verstrekken zodat een herevaluatie van zijn betalingscapaciteit zal plaatsvinden.
2.12.
In een brief 18 februari 2016 geeft SSC [gedaagde] twee opties: (1) een maandelijks aflossing van USD 900,- gedurende 5 jaar met een gedeeltelijke voorwaardelijke kwijtschelding van de restschuld of (2) een maandelijkse aflossing van USD 500,- gedurende 10 jaar met een gedeeltelijke voorwaardelijke kwijtschelding van de rest van de schuld. Bij brief d.d. 13 juli 2016 van de gemachtigde van SSC wordt aan [gedaagde] medegedeeld dat SSC niet de gehele schuld zal kwijtschelden. [gedaagde] wordt verder gesommeerd het openstaande bedrag te betalen.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
SSC vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
A. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan SSC van een bedrag aan hoofdsom ad USD 70,089.59 zijnde een bedrag ad NAF 126.161,26, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2016, althans met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening, en te vermeerderen met een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad USD 10,513.44 zijnde een bedrag ad NAf 18.924,19, althans met een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
en
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder begrepen de door SSC voorgeschoten en betaalde zegels, griffierechten, oproepingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
SSC legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft een studielening ontvangen, die volledig opeisbaar is en die hij terug dient te betalen. [gedaagde] komt niet in aanmerking voor kwijtschelding van zijn lening.
3.3. [
gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en vordert in reconventie een verklaring recht dat [gedaagde] niet gehouden is enige betaling, waaronder aflossings- en rentebetaling, aan SSC te voldoen in verband met enige door [gedaagde] verkregen studiefinanciering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De grondslag van de vordering van SSC is dat zij een geldvordering heeft op [gedaagde]. [gedaagde] betwist niet dat hij een lening heeft bij SSC en hij betwist ook niet de hoogte van de lening, noch de opeisbaarheid daarvan. [gedaagde] voert ten verwere aan dat hij de studieschuld niet hoeft terug te betalen omdat de lening hem kwijtgescholden zou moeten worden. Het Gerecht vat dit verweer op als een bevrijdend verweer. Daarmee rust op [gedaagde] de bewijslast van zijn bevrijdende stelling dat hij in aanmerking komt voor kwijtschelding
4.2. [
gedaagde] baseert zijn verweer op het kwijtscheldingsbeleid. SSC stelt daar tegenover dat het kwijtscheldingsbeleid een intern stuk is waarop derden geen beroep kunnen doen c.q. rechten aan kunnen ontlenen. Het Gerecht passeert dit verweer van SSC. SSC verwijst op haar website zelf naar het kwijtscheldingsbeleid als beoordelingskader voor de vraag of er een recht op kwijtschelding van een studieschuld bestaat. Voorts biedt SSC geen alternatief toetsingskader aan, maar toetst zij zelf aan het kwijtscheldingsbeleid ter onderbouwing van haar standpunt dat [gedaagde] geen recht op kwijtschelding van de schuld toekomt. Het Gerecht zal de stelling van [gedaagde] dat hij in aanmerking komt voor kwijtschelding van de schuld dan ook toetsen aan het kwijtscheldingsbeleid.
4.3. [
gedaagde] stelt ter onderbouwing van zijn verweer, dat mevrouw [naam] van SSC onder verwijzing naar het kwijtscheldingsbeleid bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor kwijtschelding van zijn studieschuld als zijn in de VS gevolgde opleiding gelijkwaardig is aan de afstudeerrichting Beroepskeuze adviseur. SSC heeft dit betwist onder verwijzing naar een schriftelijke verklaring van mevrouw [naam] van 5 maart 2018 waaruit volgt dat zij een dergelijke mededeling c.q. toezegging niet aan [gedaagde] heeft gedaan, noch had kunnen doen.
4.4.
Het Gerecht stelt voorop dat voor de beoordeling van de vraag of mevrouw [naam] aan [gedaagde] een toezegging tot kwijtschelding van de schuld heeft gedaan, niet relevant is of het SSC een bestuursorgaan is in de zin van artikel 2 LAR. Vaststaat dat [gedaagde] na het gesprek met mevrouw [naam] onderzoek heeft laten doen naar de mogelijke gelijkstelling van zijn in de VS gevolgde opleiding. [gedaagde] stelt dat hij op de hoogte was van het kwijtscheldingsbeleid van SSC. Dat betekent dat hij bekend is met de voorwaarden waar aan voldaan moet worden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen (zie sustenu 2.6.). hem de mogelijkheid wordt geboden onderzoek te laten doen naar gelijkstelling van zijn opleiding, brengt niet zonder meer mee dat aan de andere voorwaarden niet (meer) behoefde te worden voldaan. Mevrouw [naam] heeft dat betwist in haar brief van 5 maart 2018 en [gedaagde] heeft geen andere feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat hij van die veronderstelling uit mocht gaan. Indien een medewerker van SSC [gedaagde] al zou hebben medegedeeld dat hij bij gelijkstelling van zijn opleiding niets zou behoeven terug te betalen, is dat onvoldoende om, gelet op het bij [gedaagde] bekende kwijtscheldingsbeleid, zonder meer op dergelijke mededelingen af te gaan. Voorts heeft SSC in de daaropvolgende correspondentie met [gedaagde] telkens en consistent uitgelegd dat hij niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding omdat hij niet aan de voorwaarden daartoe had voldaan.
4.5.
Aldus ligt ter beoordeling voor de vraag of [gedaagde], gelet op het kwijtscheldingsbeleid, recht heeft op kwijtschelding van zijn schuld, dan wel dat SSC terecht zijn verzoek tot kwijtschelding heeft afgewezen. Daartoe overweeg het Gerecht het volgende.
4.6.
Uit het kwijtscheldingsbeleid van SSC volgt dat kwijtschelding van de studieschuld niet mogelijk is bij een studie in de Verenigde Staten. Echter, uit de correspondentie tussen SSC en [gedaagde] blijkt dat hem wel de mogelijkheid wordt geboden om aan te sluiten bij het beleid dat gold voor studenten die in Nederland hebben gestudeerd. Om die reden kan SSC zich thans niet, althans niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, op deze uitsluitingsgrond beroepen. Uitgaande van deze gelijkstelling resteren de voorwaarden voor kwijtschelding dat de student direct na het afstuderen terug komt naar Curaçao en in dienst moet treden van de overheid en daar minimaal vijf jaren moet blijven werken. [gedaagde] heeft weliswaar een studie gevolgd waar destijds behoefte aan was en hij is direct na het afronden van zijn studie terug gekomen naar Curaçao, maar hij heeft niet voldaan aan de laatste voorwaarde namelijk het direct na terugkomst in dienst treden bij de overheid. [gedaagde] is direct na zijn terugkomst in dienst getreden van het Adventzendingsgenootschap en heeft daar tien jaren voor gewerkt alvorens in overheidsdienst te treden. Los van het feit dat [gedaagde] niet nader heeft onderbouwd dat het hem niet kan worden verweten dat hij niet direct na terugkomst bij de overheid in dienst is getreden, is dat voor de beoordeling ook niet relevant. Uit de toelichting op het kwijtscheldingsbeleid volgt, zoals door SSC aangegeven, dat uitgangspunt was dat je na afstuderen 5 achtereenvolgende jaren bij de overheid moest werken. Het reikt te ver om, zonder nadere onderbouwing, daarin te lezen dat die periode van 5 achtereenvolgende jaren op enig moment in het werkzame leven moest zijn vervuld. Dat past ook niet bij het uitgangspunt van het kwijtscheldingsbeleid, namelijk dat een student in aanmerking kon komen voor kwijtschelding indien er aan een in een bepaalde periode gevolgde opleiding behoefte bestond. Nu niet aan alle vereisten van het kwijtscheldingsbeleid is voldaan, stond het SSC vrij het beroep op kwijtschelding af te wijzen.
4.7. [
gedaagde] betoogt voorts dat SSC hem de schuld zou moeten kwijtschelden omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. SSC betwist dat er sprake is van een automatische kwijtschelding van de (rest)schuld bij pensionering. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
4.8.
In het kwijtscheldingsbeleid staat opgenomen dat in geval van pensionering de schuld van de schuldenaar in aanmerking komt voor kwijtschelding op verzoek van de betrokkene. Op de website van SSC staat vermeldt dat de (rest)schuld kwijt gescholden kan worden als de schuldenaar met pensioen gaat. Anders dan [gedaagde] stelt kan het Gerecht hieruit niet afleiden dat er bij pensionering een automatische kwijtschelding van de schuld plaatsvindt. Zowel de term ‘
in aanmerking komen’als de term
‘kan’impliceren dat er aan het al dan niet toekennen van een verzoek tot kwijtschelding een beoordeling van SSC ten grondslag ligt. SSC heeft bij die beoordeling een bepaalde mate van beleidsvrijheid. Het Gerecht overweegt daarbij wel dat deze beoordelingsvrijheid niet zo ver gaat dat SSC gelijke kwijtscheldingverzoeken verschillend zou mogen behandelen zonder dat daarvoor zwaarwegende redenen kenbaar zijn gemaakt. Zonder de aanwezigheid van dergelijke redenen zou SSC door het maken van onderscheid handelen in strijd met de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
4.9.
SSC heeft bij brief van 18 januari 2016 aan [gedaagde] aangegeven dat het kwijtscheldingsbeleid initieel is gebaseerd op de betalingscapaciteit van de debiteur. Omdat pensionering mogelijk een achteruitgang in inkomen zal veroorzaken, is herevaluatie van de draagkracht noodzakelijk, met als mogelijke optie (gedeeltelijke) kwijtschelding van de schuld. Door SSC is onder verwijzing hiernaar gesteld dat [gedaagde] niet voor (gedeeltelijke) kwijtschelding in aanmerking zou komen. SSC heeft die stelling echter onvoldoende toegelicht en gemotiveerd onderbouwd. Niet gebleken is wat precies de draagkracht van [gedaagde] is, hoe die berekening tot stand is gekomen en met welke factoren er al dan niet rekening is gehouden. Voorts is niet gemotiveerd gesteld hoe SSC in geval van pensionering met soortgelijke draagkrachtigen omgaat. Het Gerecht heeft behoefte aan een nadere toelichting en onderbouwing door SSC ter zake, waarbij inzichtelijk dient te worden gemaakt op basis waarvan ten aanzien van [gedaagde] tot een afwijzend besluit is gekomen en waarbij gemotiveerd wordt aangegeven hoe in soortgelijke gevallen is besloten en indien daarvan sprake is, waarom in geval van [gedaagde] anders zou zijn besloten, alsmede waarin de rechtvaardiging daarvan dient te worden gevonden.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat SSC in de gelegenheid wordt gesteld haar stelling nader te motiveren en met bewijsstukken te onderbouwen. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rol van maandag 8 juli 2019 voor akte zijdens SSC. Daarna zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte in te dienen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
In conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
8 juli 2019voor
akte zijdens SSC,teneinde haar stelling nader toe te lichten en met bewijsstukken te onderbouwen zoals uiteengezet in r.o. 4.9. em 4.10.;
5.2.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en op 10 juni 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.