ECLI:NL:OGEAC:2019:350

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
CUR201902468
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag in kort geding met betrekking tot huurachterstand en afbetalingsregeling

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiseres de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde was gelegd op haar loon en pensioen. Eiseres had eerder een afbetalingsregeling getroffen met gedaagde, maar gedaagde stelde dat eiseres niet aan haar betalingsverplichtingen had voldaan, waardoor het beslag gerechtvaardigd was. De procedure begon met een inleidend verzoekschrift dat op 11 juli 2019 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 augustus 2019. Het Gerecht oordeelde dat eiseres, ondanks enige betalingsachterstand, in redelijkheid had mogen vertrouwen op de afbetalingsregeling en dat gedaagde geen rechtmatig belang had bij het voortzetten van het beslag. Het Gerecht besloot het beslag op te heffen en gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor elke dag dat zij niet aan de uitspraak voldeed. Tevens werden de proceskosten aan gedaagde opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 26 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
In de zaak van:
[EISERES],
wonende op Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.K.H. Ayubi,
--tegen--
[GEDAAGDE],
wonende op Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.B. Louisa.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 11 juli 2019 ter griffie ingediend;
- de email van [gedaagde] d.d. 15 augustus 2019 houdende producties ten behoeve van de mondeling behandeling;
- de mondelinge behandeling op 19 augustus 2019 en de zijdens [eiseres] en [gedaagde] overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van dit Gerecht van 10 november 2017 met het zaaknummer KG 83397/2017 (hierna: het vonnis), heeft het Gerecht [eiseres] onder meer veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van Naf 5.000,- aan achterstallige huurpenningen
.
2.2.
Tegen het vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld, zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
2.3.
Met [eiseres] is via bemiddeling van mr. [naam 2], namens [gedaagde], op 13 juni 2018 een afbetalingsregeling overeengekomen. De regeling hield in dat [eiseres] met ingang van 30 juni 2018 de totale schuld ad Naf 6.382,96 in 25 maandelijkse termijnen van Naf 250,- en een laatste termijn van Naf 132,96 zou af betalen. Betaling zou plaatsvinden aan het einde van de maand middels incassering door mr. [naam 2]. In het afbetalingsregeling is onder meer opgenomen:
“Bij gebreke van betaling zal de deurwaarder ingeschakeld worden ten einde tot beslag over te gaan ter invordering van het gehele openstaande bedrag. De kosten hiervan zijn voor rekening van de gedaagde”.
2.4.
Afbetaling heeft conform onderstaand betalingsoverzicht plaatsgevonden. De betalingen over de eerste drie maanden zijn door [eiseres] aan mr. [naam 2] gedaan. De betaling op 5 januari 2019 is door [eiseres] aan [naam 1] voldaan en de betalingen vanaf 5 maart 2019 zijn op de bankrekening van [gedaagde] gestort:
2.5. [
Gedaagde] heeft op 15 april 2019 executoriaal derdenbeslag gelegd op het loon van [eiseres] onder het Advent Ziekenhuis en op het pensioen van [eiseres] onder Vidanova Pensioenfonds ter verhaal van de vordering van [gedaagde].

3.Het geschil

3.1. [
Eiseres] vordert – kort gezegd – opheffing van het executoriaal derdenbeslag, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000,- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, alsmede te bepalen dat de kosten van het beslag voor rekening van [gedaagde] komen en dat de reeds door [gedaagde] ingehouden gelden in mindering worden gebracht op het openstaand saldo, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [
Gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] aan haar verplichtingen uit hoofde van de afbetalingsregeling heeft voldaan. [Eiseres] stelt dat zij de regeling is nagekomen. Voor zover er een betalingsachterstand is geweest, valt haar daarvan geen verwijt te maken. [Gedaagde] stelt dat [eiseres] niet iedere maand stipt, zoals is overeengekomen, heeft betaald. Om die reden is de schuld volledig opeisbaar geworden, zodat het beslag terecht is gelegd.
4.2.
Het geschil tussen partijen is een executiegeschil. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag slechts opheffen of de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen die aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging, zodat de executant, indien hij toch gebruik maakt van die bevoegdheid onrechtmatig handelt jegens de geëxecuteerde, dan wel misbruik maakt van recht. Hiervan kan onder meer sprake zijn indien de te executeren rechterlijke beslissing op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de eisende partij, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is.
4.3.
Het Gerecht overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat mr. [naam 2] zich na inning van de eerste drie betalingstermijnen heeft teruggetrokken als belangenbehartiger van [gedaagde]. Daarvan heeft zij [eiseres] en [gedaagde] eerst in december 2018 in kennis gesteld. [Eiseres] heeft in de tussenliggende periode getracht contact met mr. [naam 2] te leggen, echter zonder succes. Mr. [naam 2] heeft de door [eiseres] betaalde termijnen eerst in december 2018 aan [gedaagde] overgemaakt. Vervolgens heeft [naam 1] zich in december 2018 namens [gedaagde] tot [eiseres] gewend met het verzoek de achterstallige termijnen te betalen. [Eiseres] heeft daar op 5 januari 2019 aan voldaan. [Eiseres] heeft gesteld en [gedaagde] heeft dat niet gemotiveerd betwist, dat zij aan [naam 1] heeft gevraagd om haar enige tijd respijt te geven om financieel op adem te komen. Vervolgens heeft [eiseres] twee achterstallige termijnen in maart 2019 op de bankrekening van [gedaagde] gestort, waarna zij haar betalingsverplichting maandelijks tot het moment van effectief worden van het beslag heeft voortgezet door storting van het maandelijks overeengekomen bedrag op de bankrekening van [gedaagde].
4.4.
Daargelaten of [eiseres] in redelijkheid had moeten begrijpen dat [gedaagde] bij een niet stipte betaling per het einde van de maand de afbetalingsregeling zou beëindigen en de schuld volledig opeisbaar zou worden, is het Gerecht voorshands van oordeel dat de tekortkoming van [eiseres] de beëindiging van de afbetalingsregeling en het beslag hoe dan ook niet rechtvaardigt. Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking dat, zoals uit het voorgaande is gebleken, [eiseres] een betalingsachterstand heeft gehad door toedoen van de belangenbehartiger van [gedaagde], welke [eiseres] op eerste verzoek heeft ingelopen, en dat [eiseres] daarna een achterstand heeft gehad met toestemming van [naam 1]. Ten tijde van het beslag voldeed [eiseres] weer aan haar maandelijkse betalingsverplichting. Naar het oordeel van het Gerecht had [gedaagde] onder deze omstandigheden geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis. Daarbij betrekt het Gerecht ook dat de nieuwe raadsvrouw van [gedaagde] ten tijde van het beslag door haar cliënt onjuist was geïnformeerd over het aantal betalingen dat reeds door [eiseres] was gedaan en voorts niet op de hoogte was van het bestaan van de afbetalingsregeling. Was zij dit wel dan had het, gelet op het voorgaande, voor de hand gelegen eerst met [eiseres] in overleg te treden over een stipte betaling aan het einde van iedere maand, alvorens over te gaan tot het leggen van beslag.
4.5.
De verzochte voorziening tot opheffing van het beslag zal worden toegewezen. Het Gerecht zal de door [eiseres] verlangde dwangsom maximeren. Voor zover het totaal door [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigde bedrag zoals volgt uit de afbetalingsregeling door middel van betalingen en inning middels het beslag inmiddels is overschreden, dient [gedaagde] het teveel ontvangen bedrag aan [eiseres] terug te betalen. De kosten van het beslag blijven voor rekening van [gedaagde].
4.6. [
Gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de nakosten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
hefthet executoriaal beslag op;
5.2.
veroordeelt[gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een dwangsom van NAf 250,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van NAf 5.000,-
5.3.
veroordeelt[gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 1.000,- aan gemachtigdensalaris, te vermeerderen met de nakosten.
5.4.
verklaartdit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijsthet meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2019.