ECLI:NL:OGEAC:2019:34

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
CUR201702720
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van zelfstandige directeur tot Curaçao en de vereisten voor verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een statutair directeur en enig aandeelhouder van een rechtspersoon, en de minister van Justitie. Eiser had op 12 september 2017 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning met het doel om als directeur arbeid te verrichten. De minister heeft deze aanvraag toegewezen, maar onder het voorschrift dat de werkgever over een geldige tewerkstellingsvergunning (twv) diende te beschikken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij als zelfstandige aangemerkt wilde worden, terwijl de minister hem als werknemer in loondienst beschouwde.

Het Gerecht heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving, waaronder de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) en de Landsverordening arbeid vreemdelingen (Lav). Het Gerecht concludeerde dat eiser in zijn hoedanigheid van statutair directeur/enig aandeelhouder niet als werknemer kan worden aangemerkt, omdat de noodzakelijke gezagsverhouding ontbreekt. Het Gerecht oordeelde dat de minister ten onrechte de verblijfsvergunning niet als zelfstandige had verleend, en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. Tevens werd de minister opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.

Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op NAf 1.400,- werden vastgesteld, en moest het land Curaçao het door eiser betaalde griffierecht van NAf 150,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke scheiding tussen de status van zelfstandige en werknemer in het kader van de toelating tot Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigden: mr. M.C.P.A. Biegelaar en M.J.C. Sayers,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.X. Hato, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 10 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 september 2017 om velenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf (de verblijfsvergunning) met als doel het verrichten van arbeid als directeur bij (de rechtspersoon) toegewezen, onder het voorschrift dat de werkgever over een geldige tewerkstellingsvergunning (twv) dient te beschikken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 30 januari 2019 plaatsgevonden. Daar waren aanwezig eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens verweerder zijn gemachtigde, vergezeld door mr. A. Irasuquin (werkzaam bij verweerder).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (de Ltu) kan door of namens verweerder de vergunning tot tijdelijk verblijf worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken (‘het middelenvereiste’).
Volgens paragraaf 3.7 van de Herziene instructie aan de Gezaghebbers inzake de toepassing van de LvTU en het Toelatingsbesluit (de HIG), waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van die regelingen, geldt met betrekking tot het middelenvereiste ten aanzien van de categorie “Zelfstandigen/directeur” voor de vreemdeling in het bezit van een directievergunning dat bij een eerste toelating de directievergunning als bewijs van voldoende geldelijke middelen moet worden overgelegd en bij verlenging bewijs van de Inspectie der Belastingen.
1.1
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (de Lav) is het een werkgever verboden een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder twv.
Op grond van artikel 3, aanhef en onder d, is dat verbod niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over en door of namens de minister van Justitie afgegeven verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in het desbetreffende eilandgebied, voor zover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige.
2. Bij de aanvraag om verlenging heeft eiser aangegeven een verblijfsvergunning te willen hebben als directeur rechtspersoon/ zelfstandige.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, zonder dat eiser een twv heeft overgelegd, het verblijfsrecht van eiser alsnog verlengd, maar daarbij bepaald dat hij niet wordt toegelaten als ‘zelfstandige’, maar voor het verrichten van arbeid in loondienst als directeur van de rechtspersoon.
3. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of eiser als statutair directeur/enig aandeelhouder van de rechtspersoon in het kader van de toelating tot Curaçao is aan te merken als zelfstandige, dan wel als werknemer in loondienst.
Het Gerecht heeft deze vraag reeds beantwoord in zijn, ook tussen eiser en verweerder gewezen, uitspraak van 23 januari 2017, in de zaak met kenmerk Lar 2016/78578. In hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, ziet het Gerecht geen aanknopingspunten om thans deze vraag anders te beantwoorden. Het Gerecht verwijst hier naar hetgeen bij voormeld uitspraak is overwogen onder r.o. 4 en voegt daaraan toe dat eiser in zijn hoedanigheid van statutair directeur/enig aandeelhouder niet als werknemer van de rechtspersoon kan worden aangemerkt, omdat de daarvoor noodzakelijke gezagsverhouding tussen beide ontbreekt. voorts staat het verweerder niet vrij aan het gemunte begrip ‘werknemer’ beleidsmatig een andere invulling te geven.
4. De slotsom is dat verweerder bij het bestreden besluit de verblijfsvergunning aan eiser ten onrechte niet heeft verleend als zelfstandige, op wie het regime van de Lav niet van toepassing is. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd en het Gerecht zal bepalen dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser zal dienen te beslissen.
5. Nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten opgekomen aan de zijde van eiser, als na te melden. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het land Curaçao aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • gelastverweerder binnen zes weken, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd Nederlands Antilliaanse guldens), te betalen aan eiser; en
  • draagthet land Curaçao
    ophet betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan eiser te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.