ECLI:NL:OGEAC:2019:339

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
KG-CUR201901239
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over bewijsbeslag en kosteninventarisatie tussen meerdere vennootschappen en een deurwaarder

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, hebben de eiseressen, bestaande uit vijf vennootschappen gevestigd in Willemstad, Curaçao, een kort geding aangespannen tegen een deurwaarder en een andere vennootschap, Forensic Services Caribbean N.V. (FSC). De eiseressen vorderden onder andere de afgifte van beslagen bescheiden en een inventarisatie van de kosten die FSC en de deurwaarder hadden gemaakt in verband met het bewijsbeslag dat door BNP Paribas Jersey Trust Corporation Limited was gelegd. De procedure begon met een verzoekschrift van de eiseressen op 8 april 2019, waarna verschillende e-mails en producties zijn uitgewisseld tussen de partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2019 werd het verzoek tot voeging van BNP afgewezen, maar BNP mocht wel ondersteuning bieden aan de gedaagde partij. Het Gerecht oordeelde dat de eiseressen geen belang meer hadden bij hun vordering in kort geding, omdat de benodigde correspondentie al was verstrekt. Het Gerecht wees de vordering van de eiseressen af en veroordeelde hen tot betaling van de kosten aan de zijde van de gedaagde partij. In reconventie werd de deurwaarder veroordeeld tot betaling van zijn factuur, omdat de eiseressen niet hadden meegewerkt aan het filteringsproces dat door het Gerecht was opgedragen. Het vonnis werd uitgesproken op 1 juli 2019.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
In de hoofdzaak van:

1.INTERNATIONAL FUTURE VENTURES & INVESTMENTS N.V.,

2. CROCI INTERNATIONAL N.V.,

3. CENTENNIAL MANAGEMENT N.V.,

4. UNITED INTERNATIONAL TRUST N.V.,

5. THE UNITED TRUST COMPANY N.V.,

alle gevestigd te Willemstad, Curaçao,
eiseressen in conventie, gedaagden in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J. Noordhuizen,
--tegen--

1.Deurwaarder [GEDAAGDE SUB 1 IN CONVENTIE SUB 1],

gevestigd in Curaçao,
gedaagde sub 1 in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. Th. Aardenburg,
en

2.FORENSIC SERVICES CARIBBEAN N.V.,

gevestigd in Curaçao,
gedaagde sub 2 in conventie,
niet verschenen.
In het voegingsincident:
BNP Paribas Jersey Trust Corporation Limited
gevestigd te Bailiwick of Jersey, het Verenigd Koninkrijk,
eiseres in het voegingsincident,
gemachtigde: mr. W. Princée,
--tegen--

1.INTERNATIONAL FUTURE VENTURES & INVESTMENTS N.V.,

2. CROCI INTERNATIONAL N.V.,

3. CENTENNIAL MANAGEMENT N.V.,

4. UNITED INTERNATIONAL TRUST N.V.,

5. THE UNITED TRUST COMPANY N.V.,

alle gevestigd te Willemstad, Curaçao,
gedaagden in het voegingsincident,
gemachtigde: mr. W.J. Noordhuizen,
Partijen zullen hierna United c.s. en [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC en BNP genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
United c.s. hebben op 8 april 2019 een verzoekschrift ingediend. Bij e-mail van 8 mei 2018 heeft mr. W. Princée namens BNP aangegeven in de procedure tussen United c.s. en [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC te willen interveniëren. Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden. Bij e-mail van 31 mei 2019 heeft mr. Noordhuizen bericht dat partijen grotendeels een regeling hebben getroffen, maar dat er nog een geschilpunt resteert dat alsnog aan de rechter wordt voorgelegd. Voorts heeft mr. Noordhuizen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het interventieverzoek van BNP. FSC heeft terzake aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechter.
1.2.
Bij e-mail van 20 juni 2019 zijn namens United c.s. nadere producties toegestuurd. Op 21 juni 2018 is namens [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] een akte reconventionele vordering met producties ingediend. Bij e-mail van 24 juni 2019 is namens [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] nog een nadere productie toegestuurd. Bij e-mail van 24 juni 2019 zijn namens BNP producties aan het Gerecht toegezonden en is, desgevraagd, nader toegelicht dat BNP zich wil voegen aan de zijde van [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC. Bij e-mail van 24 juni 2019 is namens United c.s. een voorwaardelijke vordering jegens BNP ingediend.
1.3.
Vervolgens heeft op 25 juni 2019 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij United c.s. en BNP bij gemachtigde zijn verschenen en [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] in persoon is verschenen vergezeld van zijn gemachtigde en van mr. M. Steward. Het verzoek tot voeging zijdens BNP is door het Gerecht, na partijen gehoord te hebben, om redenen van goede procesorde afgewezen. Mr. Princée is wel in de gelegenheid gesteld om namens BNP [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC in hun verweer te steunen en van een nadere toelichting te voorzien. Mr. Princée heeft daartoe een pleitnota ingediend. Mr. Noordhuizen en mr. Aardenburg hebben namens hun cliënten het woord gevoerd, eveneens aan de hand van een pleitnota. [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] heeft ook het woord gevoerd.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 25 juli 2018 heeft de Jersey Court of Appeal overwogen dat [naam 1] (‘[naam 1]’) met medewerking van haar dochter [naam 2] (‘[naam 2]’) hebben gepoogd om het oorspronkelijk in een trust ondergebrachte familievermogen uit handen van haar andere dochter, [naam 3], te houden. Deze handelingen gelden als ‘breach of trust’. BNP is als co-trustee tot schadevergoeding veroordeeld jegens de trust waarin het familievermogen oorspronkelijk was ondergebracht en heeft regres gezocht. Daartoe heeft BNP conservatoir bewijsbeslag gelegd onder United c.s. Het beslag is gelegd door [gedaagde sub 1 in conventie sub 1], die zich heeft laten bijstaan door FSC.
2.2.
Het Gerecht heeft bij kort geding vonnis van 12 februari 2019 United c.s., uitvoerbaar bij voorraad, op straffe van verbeurte van een dwangsom, bevolen de beslagen bescheiden vanaf 6 juli 2015 aan BNP af te geven door daartoe binnen een week na betekening van het vonnis – na uitfiltering van de bijvangst – [gedaagde sub 1 in conventie sub 1], als bewaarder van de beslagen bescheiden, instructies te geven (een afschrift van) de beslagen bescheiden aan de Curaçaose advocaat van BNP af te geven.
2.3.
United c.s. hebben hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van 12 februari 2019. Voorts hebben United c.s. het Hof verzocht de executie van het vonnis in eerste aanleg te schorsen. Bij wijze van ordemaatregel heeft het Hof bij e-mail van 18 februari 2019 de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst totdat het Hof zou hebben beslist op het verzoek tot schorsing van de executie. Daarmee heeft het Hof de tijd om de bijvangst uit te filtreren met twee weken verlengd. De filtering vond plaats op 20 en 21 februari 2019. Het resultaat daarvan is door FSC op een disk aan United c.s. verstrekt. United c.s. hebben niet (meer) op het filterresultaat gereageerd. Bij vonnis van 28 februari 2019 heeft het Hof het schorsingsverzoek afgewezen.
2.4.
Bij e-mail van 28 februari 2019 van de (toenmalig) belangenbehartiger van United c.s. wordt aan [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC een onvoorwaardelijke instructie gegeven (een afschrift van) de beslagen bescheiden aan de Curaçaose advocaat van BNP af te geven. Voorts vermeldt de brief:
“8. U bepaalt vanzelfsprekend zelf wanneer u de documenten aan (de advocaat van) BNP afgeeft, maar gelet op het bovenstaande en de met dit dossier gepaard gaande belangen verzoek ik u mij ruim vóór afgifte van de bescheiden te informeren welke documenten u zal gaan afgeven en wanneer u dat zult doen.”
2.5.
Op 1 maart 2019 hebben [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC de beslagen bescheiden aan BNP afgegeven.
2.6.
Op 28 maart 2019 hebben United c.s. verzocht om een inventarisatie van de aan BNP verstrekte bescheiden en de tussen [gedaagde sub 1 in conventie sub 1], FSC en BNP terzake gevoerde correspondentie en telefoongesprekken. Op 11 april 2019 hebben [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC de gehele inventarisatie aan United c.s. aangeleverd, alsmede de factuur van de kosten die [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC voor het inventariseren hebben moeten maken.
2.7.
De factuur van [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC is onbetaald gebleven.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
United c.s. vorderen, na vermindering van eis, op straffe van een dwangsom – kort samengevat – veroordeling van [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC om aan United c.s. te verstrekken een kopie van alle tussen [gedaagde sub 1 in conventie sub 1], FSC en / of (de gemachtigde van) BNP gevoerde correspondentie en voorts opgave te doen van alle tussen [gedaagde sub 1 in conventie sub 1], FSC en / of (de gemachtigde van) BNP gevoerde telefoongesprekken met bijbehorende data en zakelijke weergave van de inhoud daarvan, en in het bijzonder van de tussen hen gemaakte afspraken, kosten rechtens.
3.2. [
gedaagde sub 1 in conventie sub 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. FSC heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter.
In reconventie
3.3. [
gedaagde sub 1 in conventie sub 1] vordert dat het Gerecht, uitvoerbaar bij voorraad, United c.s. veroordelen tot betaling van zijn factuur ad NAf 14.479,49, daarin inbegrepen de kosten van FSC, met veroordeling van United c.s. in de kosten van het geding.
3.4.
United c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
In de voorwaardelijke eis
3.5.
United c.s. vorderen – kort samengevat – BNP te veroordelen tot betaling van al hetgeen waartoe United c.s. in reconventie in de zaak tussen United c.s. en [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] zullen worden veroordeeld, kosten rechtens.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het voegingsincident
4.1.
Het verzoek tot voeging is om redenen van goede procesorde afgewezen. BNP wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van United c.s., welke tot op heden worden begroot op nihil.
In conventie
4.2.
Ter zitting is gebleken dat de correspondentie tussen [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en BNP in de periode 12 februari 2018 tot en met 1 maart 2018 betreffende het verstrekken van de beslagen bescheiden aan BNP, is overgelegd als productie 9 bij conclusie van eis in reconventie. [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] heeft ter zitting aangegeven dat hij in die periode verder niet met BNP heeft gecorrespondeerd over het aangegeven onderwerp. Voor zover er telefoongesprekken zijn gevoerd, zijn die niet meer te achterhalen en in kaart te brengen. [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] heeft daar verder geen herinnering aan. Gelet hierop is zijdens United c.s. aangegeven dat zij geen belang (meer) hebben bij de vordering in kort geding.
4.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in kort geding voor afwijzing gereed ligt. United c.s., zullen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en FSC. Daartoe geldt dat zijdens [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] bij e-mail van 19 juni 2019 reeds is aangeboden voornoemde correspondentie te verstrekken, waarop door United c.s. niet is gereageerd. Behandeling van het kort geding had derhalve voorkomen kunnen worden.
In reconventie
4.4. [
gedaagde sub 1 in conventie sub 1] vordert van United c.s. betaling van zijn factuur betreffende het inventariseren van het bewijsbeslag. United c.s. stelt onder verwijzing naar artikel 843a lid 1 RV dat niet zij, maar BNP gehouden is de kosten van de inventarisatie te dragen. Daartoe voeren United c.s. aan dat het gaat om kosten die zijn gemaakt om aan het bevel van de voorzieningenrechter (het uitfilteren) te voldoen. Het Gerecht volgt United c.s. niet in hun standpunt. Daartoe overweegt het Gerecht dat niet is gebleken dat United c.s. gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid deel te nemen aan het filteringsproces op last van het Gerecht en welke termijn op verzoek van United c.s. door het Hof is verlengd. [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] heeft na het filteringsproces aan United c.s. een disk verstrekt met daarop het filterresultaat. Daarop is ook niet door United c.s. gereageerd. Pas nadat het schorsingsverzoek door het Hof is afgewezen hebben United c.s. bij brief van 28 februari 2019 [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] expliciet verzocht om een inventarisatie van de aan BNP af te geven beslagen bescheiden. Na ontvangst van de inventarisatie hebben United c.s. alsnog op eigen kosten en in eigen beheer een filteringsproces laten uitvoeren.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht zijn de inventarisatiekosten op verzoek van United c.s. gemaakt en hadden die vermeden kunnen worden indien United c.s. hadden meegewerkt aan het door het Gerecht opgedragen filteringsproces. In de onderlinge verhouding tussen United c.s. en [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] dienen deze kosten voor rekening van United c.s. te blijven. Dat oordeel staat los van de vraag of deze kosten, in de onderlinge verhouding tussen United c.s. en BNP, vallen onder het bepaalde in artikel 843a lid 1 RV en daarmee uiteindelijk voor rekening van BNP zouden moeten komen. Die vraag ligt niet ter beantwoording voor in kort geding. Voor dit oordeel is voorts steun te vinden in het feit dat [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] en (de gemachtigde van) United c.s. onderling hebben gesproken over de extra kosten die met het inventariseren gepaard zou gaan. Partijen zijn het er echter niet over eens of er toen ook door United c.s. toezeggingen zijn gedaan de factuur (voorlopig) te betalen.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat United c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de factuur aan [gedaagde sub 1 in conventie sub 1]. United c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] worden veroordeeld.
Proceskosten
4.7.
United c.s. worden zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 in conventie sub 1]. Bij het bepalen van het gemachtigdesalaris houdt het Gerecht rekening met het volgende. [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] is door het Gerecht als deurwaarder aangewezen voor het leggen van (bewijs)beslag, het bewaren en het afgeven daarvan. Gelet op zijn ministerieplicht was [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] verplicht deze taken uit te voeren. Dat hij daarbij steken heeft laten vallen is gesteld noch gebleken. Daarbij past niet dat [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] in rechte wordt betrokken ter beslechting van een geschil dat zijn oorsprong vindt in een geschil tussen United c.s. en BNP, en dat zijn factuur onbetaald blijft. [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] heeft naar zich laat aanzien aanzienlijke kosten moeten maken om zijn ambt te beschermen, zichzelf te verdedigen en zijn factuur betaald te krijgen. Het Gerecht begroot die kosten in conventie en in reconventie samen op een bedrag van NAf 7.500,- .
In de voorwaardelijke eis
4.8.
BNP is geen procespartij in de onderhavige procedure. United c.s. zijn om die reden niet-ontvankelijk in hun vordering, ondanks dat de voorwaarde is vervuld.
United c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van BNP, welke tot op heden worden begroot op nihil.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
In het voegingsincident
5.1.
wijst de vordering van BNP af;
5.2.
veroordeelt BNP in de proceskosten van United c.s., welke tot op heden worden begroot op nihil;
In de hoofdzaak
in conventie
5.3.
wijst de vordering af;
in reconventie
5.4.
veroordeelt United c.s. hoofdelijk tot betaling van een bedrag van NAf 14.479,49 aan [gedaagde sub 1 in conventie sub 1];
In conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt United c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1 in conventie sub 1] tot op heden begroot op NAf 7.500,- aan gemachtigdensalaris;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de voorwaardelijke eis van United c.s.
5.8.
verklaart United c.s. niet-ontvankelijk;
5.9.
veroordeelt United c.s. hoofdelijk in de proceskosten van BNP, welke tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.