ECLI:NL:OGEAC:2019:338

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 maart 2019
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR201800409
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake aansprakelijkheid van een ziekenhuis voor medische fouten

In deze zaak heeft eiser, wonende in Curaçao, een verzoek ingediend tot herroeping van een eerder vonnis van 19 juni 2017, waarin zijn vordering tegen de stichting Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos) werd afgewezen. Eiser stelt dat hij pas recentelijk toegang heeft gekregen tot het volledige medisch dossier, dat volgens hem cruciale informatie bevat die zijn vordering zou kunnen onderbouwen. Eiser verwijt Sehos dat zij dit dossier niet eerder heeft overgelegd, ondanks dat zij daar al sinds 5 juni 2007 over beschikte. Hij stelt dat de inhoud van het dossier zou hebben geleid tot een andere uitspraak in de hoofdzaak, waarin hij Sehos aansprakelijk hield voor de medische ingreep die hij onderging op 7 september 2000.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor een succesvol beroep op herroeping op basis van bedrog of het achterhouden van stukken, er een causaal verband moet zijn tussen de gestelde gedragingen en de uitspraak. De rechter concludeert dat het gestelde bedrog of het achterhouden van het medisch dossier niet van dien aard is dat het de uitspraak daadwerkelijk zou hebben beïnvloed. De vordering van eiser is gebaseerd op een wettelijke regeling die niet van toepassing was op het moment van de ingreep, waardoor de aansprakelijkheid van Sehos niet kon worden vastgesteld.

De rechter heeft eiser de mogelijkheid geboden om zich uit te laten over een wijziging van eis, waarbij hij zijn vorderingen kan aanpassen op basis van de nu beschikbare medische stukken. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
De stichting
STICHTING SINT ELISABETH HOSPITAAL,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk.
Partijen zullen hierna [eiser] en Sehos genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 8 februari 2018 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord met producties van 11 juni 2018;
- het comparitievonnis van 25 juni 2018;
- de e-mail van 23 augustus 2018 van mr. Bijkerk houdende het procesdossier in de vrijwaringszaak [naam] versus VVAA Schadeverzekeringen N.V. (AR 1130/05);
- het vrijwarings-procesdossier inzake [naam] versus VVAA Schadeverzekeringen N.V (AR 1130/05), welke door mr. Pols ter inzage aan het Gerecht is verstrekt en na de comparitie aan hem is geretourneerd;
- het vonnis van het Gerecht van 18 juni 2007 in de hoofdzaak [eiser] versus Sehos en [naam] en de vrijwaringszaak [naam] versus VVAA Schadeverzekeringen N.V (AR 1130/05);
- het vonnis van het Gerecht van 19 juni 2017 in de hoofdzaak [eiser] versus Sehos en [naam] (AR 1130/05);
- de aantekeningen ter comparitie zijdens [eiser] d.d. 29 augustus 2018;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 29 augustus 2018.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij brief van 4 december 2002 is dr. [naam] (hierna: [naam]) namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van een medische ingreep uitgevoerd door [naam] op 7 september 2000. [eiser] verwijt [naam] op 7 september 2000 een scoliose-operatie bij hem te hebben uitgevoerd, zonder dat daarvoor een medische indicatie bestond.
2.2.
Op 7 september 2005 heeft [eiser] ter verhaal van zijn schade een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij het Gerecht, waarbij naast [naam] ook Sehos in rechte is betrokken (hierna: de hoofdzaak). [eiser] houdt Sehos op basis van artikel 7:462 BW (centrale aansprakelijkheid) aansprakelijk voor de fouten van [naam] ten tijde van de ingreep.
2.3. [
naam] heeft zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, VVAA Schadeverzekeringen N.V (hierna: VVAA), in vrijwaring opgeroepen (hierna: de vrijwaring).
2.4.
Bij tussenvonnis van 18 juni 2007 heeft het Gerecht in de hoofdzaak over de aansprakelijkheid van Sehos in rechtsoverweging 3.3. het volgende overwogen:
“Met het Sehos stelt het gerecht vast dat de wettelijke regeling terzake de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling (7:446 en volgende BW) in dit geval niet van toepassing is. De regeling is immers pas op 1 januari 2001 in werking getreden, derhalve nadat de operatie is uitgevoerd en de schade is ontstaan. Het overgangsrecht sluit in dat geval de toepasselijkheid van de artikelen 7:446 en volgende BW uit. Of tussen Sehos en [naam] destijds een arbeidsovereenkomst bestond (hetgeen Sehos betwist) is niet relevant. Nu eisers geen andere feiten en/of omstandigheden aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd en derhalve de aansprakelijkheid van Sehos niet kan worden vastgesteld, dienen de vorderingen jegens Sehos te worden afgewezen.”
2.5.
Ten aanzien van [naam] heeft het Gerecht in het tussenvonnis in de hoofdzaak overwogen dat kennisname van het medisch dossier noodzakelijk is voor de beoordeling van het geschil tussen [naam] en [eiser]. Naar aanleiding daarvan hebben [eiser] en [naam] in het vervolg van de procedure inzicht gegeven in hun zoektocht naar het medisch dossier.
2.6.
Bij vonnis van 19 juni 2017 in de hoofdzaak heeft het Gerecht onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3. in het tussenvonnis, de vordering van [eiser] jegens het Sehos afgewezen. Voorts heeft het Gerecht [naam] opgedragen het medisch dossier ter beschikking te stellen.
2.7.
Bij akte van 21 november 2017 heeft [naam] het volledige opnamedossier van [eiser] in het geding gebracht. De medisch adviseur van (de gemachtigde van) [eiser], dr. W.C.G. Blanken, heeft het medisch dossier bestudeerd en zijn bevindingen opgetekend in een medisch advies van 26 januari 2018. Blanken constateert – kort samengevat – dat er (1) geen medische indicatie was om de operatie uit te voeren en (2) het osteosynthesemateriaal niet correct is bevestigd en (3) het per- en postoperatieve antistollingsbeleid beneden de professionele maat was met een verhoogd risico op het optreden van bloedingen in het operatiegebied en rond de ruggenmerg, welke bloeding zich ook heeft voorgedaan. Daardoor is de ruggenmerg beschadigd met een dwarslaesie als gevolg, aldus Blanken.
2.9.
Ten aanzien van rol Sehos bij de ingreep schrijft Blanken onder meer:
“In het Sint Elisabeth Hospitaal is de communicatie klaarblijkelijk niet goed. Niet alleen werd er ten onrechte een medicament toegediend dat een verhoogde kans op het optreden van nabloedingen na een operatieve ingreep heeft, maar daarnaast blijkt uit het ons thans ter beschikking gestelde dossier, dat al op 8 september 2000, dat wil zeggen 24 uur voordat de verpleging er achter kwam, er aanwijzingen waren voor neurologische uitval in de onderste ledematen. Zoals voormeld aangegeven werd de aanwijzing voor neurologische uitval vastgesteld door de fysiotherapeut genaamd [naam 1].
Het had op de weg gelegen van deze fysiotherapeut, gezien de aard van de uitval, om hiervan melding te maken in de zin van onmiddellijk contact opnemen met de behandelend arts.
Verder is opvallend dat er binnen het Sint Elisabeth Hospitaal bij de verpleging geen gewoonte bestaat om tijdig, reguliere en systematische controles uit te voeren na een dergelijke ingreep, waarmee uitval in een zo vroeg mogelijk stadium kan worden ontdekt.
Dit betreft hierbij verpleegkundige, paramedische en medische verrichtingen die worden uitgevoerd door het personeel van het Sint Elisabeth Hospitaal en niet door de behandelend geneesheer [naam].
Het is niet aannemelijk dat als de diagnostiek en behandeling adequaat en tijdig waren uitgevoerd, de neurologische uitval volledig of in belangrijke mate had kunnen worden voorkomen.
Deze neurologische uitval was overigens niet opgetreden als de operatieve ingreep waarvoor geen goede medische indicatie bestond niet zou zijn uitgevoerd.”
2.9. [
Eiser] heeft bij verzoekschrift van 8 februari 2018 verzocht om herroeping van het vonnis van 19 juni 2017.

3.Het geschil

3.1. [
Eiser] heeft in deze procedure – kort samengevat – gevorderd dat het Gerecht op grond van artikel 382 Rv het vonnis van 19 juni 2017 zal herroepen en het geding zal heropenen en een nieuwe datum zal bepalen om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn stellingen en weren te wijzigen en aan te vullen, althans voort te procederen in de hoofdzaak.
3.2. [
Eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij pas recentelijk de beschikking heeft gekregen over het volledig medisch dossier. Ondanks dat Sehos reeds vanaf 5 juni 2007 over het medisch dossier beschikte, heeft Sehos deze stukken niet in het geding gebracht. Daar was zij wel toe gehouden, gelet op de verzwaarde stelplicht die ter zake op het Sehos rust en die is bedoeld om [eiser] als eiser in de gelegenheid te stellen aan een nadere stelplicht te kunnen voldoen en de verwijten aan Sehos nader te concretiseren. Voorts heeft het Sehos zich schuldig gemaakt aan bedrog door opzettelijk te verzwijgen dat zij in juni 2007 reeds over het medisch dossier beschikte. De inhoud van het medisch dossier is volgens [eiser] zodanig dat kennisneming daarvan tot een andere, voor [eiser] gunstige afloop, van die procedure zou hebben geleid.
3.3.
Sehos heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Sehos ontkent stukken c.q. het medisch dossier te hebben achtergehouden of ter zake bedrog te hebben gepleegd. Voorts voert Sehos ten verwere aan dat [eiser] in zijn verzoekschrift het Sehos louter aansprakelijk heeft gehouden op grond van een centrale aansprakelijkheid ex art. 7:446 BW, die toen niet van kracht was. Dat verweer slaagt. Het Gerecht overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Voor een succesvol beroep op bedrog of het achterhouden van stukken van beslissende aard als herroepingsgrond ex artikel 382 Rv, is vereist dat er tussen de als grond voor herroeping aangewezen gedragingen of feiten en de als gevolg daarvan in twijfel getrokken juistheid van de in de uitspraak aangenomen feiten althans van de totstandkoming van het desbetreffende oordeel en vervolgens tussen de aldus in twijfel getrokken feiten en de daarop genomen beslissing processueel, causaal verband bestaat. Dit betekent dat het bedrog of de achterhouding van stukken van dien aard moet zijn dat het de uitspraak of de totstandkoming daarvan heeft beïnvloed en de klager aldus in enig opzicht heeft benadeeld. Aannemelijk moet zijn dat de beslissing van de rechter bij een juiste voorstelling van zaken anders zou zijn uitgevallen.
4.3.
Het voorgaande komt tot ten aanzien van bedrog tot uitdrukking in de tekst van art. 382 Rv onder a, waaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet ‘
berusten op’ het gestelde bedrog. Met betrekking tot de herroepingsgrond van het achterhouden van stukken door de wederpartij bepaalt art. 382 onder c Rv dat de stukken ‘
van beslissende aard’ moeten zijn geweest; m.a.w. het moeten stukken zijn die, als ze wel zouden zijn overgelegd, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
4.4.
Het door [eiser] gestelde achterhouden van het medisch dossier door Sehos, dan wel het bedrog van Sehos ter zake, is – zo dat in rechte zou komen vast te staan – niet van dien aard dat het (de totstandkoming van) de beslissing van het Gerecht daadwerkelijk zou hebben beïnvloed. Het Gerecht heeft aansprakelijkheid afgewezen omdat [eiser] zijn vordering jegens het Sehos had gebaseerd op de wettelijke regeling ter zake de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling ex art. 7:446 en volgende BW, terwijl deze regeling – ook op grond van het overgangsrecht – niet van toepassing was. Aldus berust de uitspraak waarvan herroeping wordt gevorderd niet op het gestelde bedrog (verzwijgen van het medisch dossier), noch zijn (het ontbreken van) de stukken van het medisch dossier van beslissende aard geweest voor de uitspraak.
4.5.
Uit de toelichting van [eiser] ter zitting leidt het Gerecht af dat de grondslag voor herroeping van de uitspraak niet zo zeer is gebaseerd op de stelling dat het Gerecht – ware het medisch dossier eerder beschikbaar geweest – anders zou hebben besloten, als wel dat [eiser] – door het ontbreken van het medisch dossier – de kans is ontnomen zijn stellingen ter onderbouwing van zijn vorderingen jegens het Sehos nader in te vullen. Uit het advies van Blanken naar aanleiding van het medisch dossier zou volgens [eiser] volgen dat het ter zake niet zou gaan om centrale aansprakelijkheid van het Sehos voor fouten van [naam], maar om een zelfstandige aansprakelijkheid van het ziekenhuis voor (aan) haar (toe te rekenen) fouten van verpleegkundige en (para)medische aard. Door het achterwege blijven van het medisch dossier heeft [eiser] die vraag niet aan het Gerecht kunnen voorleggen.
4.6.
Het Gerecht constateert dat [eiser] met het instellen van de vordering tot herroeping van het vonnis van 19 juni 2017 - het vonnis inhoudelijk bezien - geen ongedaanmaking van het daar besliste beoogt, maar dat hij met de ingestelde vordering in wezen nastreeft dat de zaak in haar geheel opnieuw wordt beoordeeld aan de hand van een op de thans beschikbare medische stukken gebaseerde nieuwe grondslag voor aansprakelijkheid. Dit zou [eiser] aanleiding kunnen geven een wijziging van eis te overwegen. In dat kader en onder gebruik making van zijn in artikel 118 Rv neergelegde bevoegdheid zal het Gerecht aan [eiser] de mogelijkheid geven zich bij akte uit te laten over een wijziging van eis ter zake. Sehos zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld zich daar bij antwoord akte over uit te laten.

5.De beslissing

Het Gerecht:

- verwijst de zaak naar de rol van
8 april 2019voor akte uitlating zijdens [eiser] zoals omschreven in r.o. 4.6., daarna zal het Sehos in de gelegenheid worden gesteld een antwoord akte te nemen;
- houdt verder iedere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2019.