ECLI:NL:OGEAC:2019:331

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
CUR201501034
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsongeschiktheidsverzekering en getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen de vennootschap MOVIR N.V. en een gedaagde, die in het kader van een arbeidsongeschiktheidsverzekering is aangespannen. MOVIR stelt dat de gedaagde hen heeft misleid over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. De zaak is voortgekomen uit een eerder tussenvonnis van 9 juli 2018, waarin het gerecht oordeelde dat MOVIR niet kon worden gegeven dat zij in het gelijk stond. MOVIR heeft vervolgens bewijs aangeboden door middel van getuigenverklaringen, wat door het gerecht is toegestaan, ondanks het feit dat de getuigen over een periode uit het verleden moeten verklaren. Het gerecht heeft MOVIR opgedragen bewijs te leveren dat de gedaagde in de periode van 1 januari 2002 tot 21 september 2005 substantieel meer heeft gewerkt dan uit de rapporten van de revalidatiearts en arbeidsdeskundige blijkt.

Het gerecht heeft ook richtlijnen gegeven voor de organisatie van de getuigenverhoren, waarbij MOVIR een schema heeft voorgesteld voor het horen van achttien getuigen. Het gerecht heeft echter besloten om in eerste instantie drie dagdelen te plannen voor de getuigenverhoren, om de zittingscapaciteit te respecteren. De zaak is verwezen naar de rol van 8 april 2019 voor akte aan de zijde van MOVIR, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de verhinderingen van de getuigen. Het gerecht heeft verder aangegeven dat het opnemen van getuigenverklaringen een praktische oplossing kan zijn om tijd te besparen.

In reconventie heeft de gedaagde zijn eis gewijzigd, waarop MOVIR nog niet heeft kunnen reageren. Het gerecht heeft besloten om iedere verdere beslissing aan te houden totdat MOVIR op de eiswijziging kan reageren. De zaak is uiteindelijk aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
de vennootschap naar Nederlands recht
MOVIR N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.F. van den Heuvel,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Boeree.
Partijen zullen hierna Movir en [gedaagde] genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juli 2018 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie na tussenvonnis van Movir, met producties;
- de antwoordconclusie na tussenvonnis.
1.2.
Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol van heden voor vonnis.

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] Movir heeft misleid voor wat betreft de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. Movir stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] aanzienlijk meer werkzaamheden heeft verricht dan hetgeen blijkt uit de informatie die hij heeft verstrekt. Bij tussenvonnis heeft het gerecht beslist dat bij de huidige stand van zaken niet kan worden geoordeeld dat Movir het gelijk aan haar zijde heeft.
2.2.
Bij conclusie na tussenvonnis heeft Movir verklaard bewijs door middel van het horen van getuigen te willen leveren. Het gerecht zal Movir hiertoe in de gelegenheid stellen. Het enkele feit dat de getuigen zullen moeten verklaren over een periode uit een inmiddels ver verleden, is onvoldoende om Movir bewijslevering door het horen van getuigen te ontzeggen. Wel is denkbaar dat aan het tijdsverloop betekenis toekomt in het kader van de bewijswaardering.
2.3.
Gelet op het uitvoerige partijdebat en op de in het tussenvonnis genomen beslissingen, bestaat aanleiding de bewijsopdracht zo precies mogelijk te omschrijven. Movir zal het bewijs worden opgedragen van haar stelling dat [gedaagde] in de periode van 1 januari 2002 tot 21 september 2005 (zie 4.11 van het tussenvonnis) substantieel meer heeft gewerkt dan kon worden afgeleid uit de rapporten van [revalidatiearts] en [arbeidsdeskundige] en uit het dagboek van [gedaagde] (zie 4.16 en 4.17 van het tussenvonnis). De bewijsopdracht zal niet mede inhouden het bewijs van de door Movir gestelde opzet tot misleiding, nu dat een juridische beoordeling vergt die zich niet leent voor getuigenbewijs.
2.4.
In de conclusie na tussenvonnis heeft Movir een schema voor de getuigenverhoren voorgesteld, dat neerkomt op acht volledige werkdagen en achttien te horen getuigen. Het gerecht waardeert het initiatief van Movir om te komen tot een zo efficiënt mogelijke planning van de getuigenverhoren. Mede gelet op de beperkte zittingscapaciteit van het gerecht, ligt het echter niet voor de hand op voorhand al zoveel zittingsruimte te reserveren. De ervaring leert dat in een dagdeel drie getuigen gehoord kunnen worden. Niet in de rede ligt dat dit in dit geval anders zou zijn. Verder is niet op voorhand evident dat maar liefst achttien getuigen gehoord zullen moeten worden. Het gerecht zal in eerste instantie drie dagdelen plannen voor de getuigenverhoren, zodat in elk geval van elke instelling waar [gedaagde] actief is geweest een betrokkene gehoord kan worden, alsook [gedaagde] zelf en een of twee van zijn waarnemers. Ten slotte zal in beginsel geen gelegenheid worden gegeven om [gedaagde] twee keer als getuige te horen.
2.5.
Het gerecht zal de zaak verwijzen naar de rol van 8 april 2019 voor akte aan de zijde van Movir voor opgave verhinderdata
van beide partijenin de maanden juni en augustus tot en met oktober 2019. Het ligt in de rede dat Movir daarbij ook, zoveel mogelijk, de verhinderingen van de beoogde getuigen betrekt, in elk geval voor zover die in het buitenland woonachtig zijn. Daarna zal het gerecht data voor de zittingen bepalen.
2.6.
Om het verloop van de getuigenverhoren te bespoedigen geeft het gerecht partijen het volgende in overweging. In de regel kost met name het dicteren en het uittypen van de getuigenverklaringen veel tijd. Een praktische manier om op deze tijdbelasting te besparen zou kunnen zijn de getuigenverklaringen op te nemen en later verbatim uit te werken. Het eerste (opnemen) kan door het gerecht worden gefaciliteerd, het tweede (uitwerken) niet. De uitwerking van de opgenomen verklaringen zou dus door een der partijen, voor de hand ligt Movir, moeten worden gerealiseerd. De authenticiteit van de afgelegde verklaring kan worden gewaarborgd door een gegevensdrager met de verklaringen in het griffiedossier te bewaren. Als partijen hiermee instemmen, verneemt het gerecht dat graag uiterlijk zes weken vóór de eerste getuigenverhoren. Verder bestaat er in beginsel geen bezwaar tegen indien buiten Curaçao woonachtige getuigen via videoverbinding worden gehoord. Ook dit kan tijdig voor de desbetreffende zitting worden aangegeven, zodat een en ander kan worden georganiseerd.
2.7.
Eventueel aanvullend schriftelijk bewijs dient Movir uiterlijk zes weken vóór de eerste getuigenverhoren aan het gerecht en aan [gedaagde] toe te sturen.
2.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
In reconventie
2.9.
Bij antwoordconclusie na tussenvonnis heeft [gedaagde] zijn eis gewijzigd. Noch op de eiswijziging als zodanig, noch op de gewijzigde eis heeft Movir al kunnen reageren. Bij de hiervoor bedoelde akte kan Movir reageren op de eiswijziging.
2.10.
Omdat de getuigenverhoren ook van belang kunnen zijn voor de reconventie, zal het gerecht iedere verdere beslissing aanhouden. Ook het debat over de verjaring zal tot nader orde worden aangehouden.

3.De beslissing

Het gerecht
In conventie en in reconventie
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
8 april 2019voor akte als bedoeld in 2.5 en 2.9 door Movir (
P1), waarna de zaak opnieuw voor vonnis zal worden verwezen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2019.