ECLI:NL:OGEAC:2019:323

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
CUR201702122
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij auto-ongeval tussen voetganger en bestuurder met beroep op overmacht

In deze zaak, die zich afspeelt in Curaçao, betreft het een auto-ongeval dat plaatsvond op 27 januari 2012, waarbij een voetganger, aangeduid als [naam eiser], werd aangereden door een voertuig bestuurd door [naam gedaagde]. De aanrijding vond plaats op de Snipweg ter hoogte van Trinity College, waar de voetganger de rijbaan overstak. De bestuurder, [naam gedaagde], probeerde te remmen en naar links uit te wijken, maar kon een botsing niet voorkomen. De voetganger raakte zwaargewond en heeft sindsdien aanzienlijke medische problemen ondervonden, waaronder een amputatie van het linkeronderbeen.

In de rechtszaak vorderde [naam eiser] schadevergoeding van [naam gedaagde], stellende dat het ongeval te wijten was aan de schuld van de bestuurder, die te hard zou hebben gereden. [naam gedaagde] betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat het ongeval het gevolg was van overmacht. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao moest beoordelen of [naam gedaagde] aansprakelijk was voor de schade die [naam eiser] had geleden.

De rechter oordeelde dat [naam eiser] kosteloos mocht procederen en dat hij de gelegenheid kreeg om zijn stelling dat [naam gedaagde] te hard had gereden nader toe te lichten. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen hun standpunten verder konden onderbouwen. De beslissing van het Gerecht werd openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201702122
Vonnis d.d. 19 augustus 2019
inzake
[naam eiser],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.S.M. Moeniralam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende in Nederland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Hoeve (occuperend mr. A. de Groot)
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 27 september 2017 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord d.d. 1 april 2019;
  • de mondelinge behandeling op 29 mei 2019.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 2019 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 27 januari 2012 rond 22.49 uur heeft zich op de Snipweg ter hoogte van Trinity College een aanrijding voorgedaan tussen een voetganger, [naam eiser}, en een voertuig bestuurd door [naam gedaagde].
2.2. [
naam gedaagde] in de richting van de Corrieweg. [naam eiser] stak voor het voertuig van [naam gedaagde] de rijbaan vanaf de middenberm op de Snipweg – gezien de rijrichting van [naam gedaagde] – van links naar rechts over. Ter voorkoming van een botsing week [naam gedaagde] al remmend naar links uit. [naam eiser] rende op dat moment weer naar links om terug te keren naar de middenberm. [naam gedaagde] is vervolgens tegen [naam eiser] gebotst. Het voertuig had een remspoor van ongeveer 32 meter, beginnende op de rechterrijstrook en eindigend op de middenberm.
2.3. [
naam eiser] raakte zwaargewond en had fracturen aan beide onderbenen, rechter schouder en enkele ribben, de linkerschouder was uit de kom en er was sprake van een lever contusie. [naam eiser] is langere tijd onder medische behandeling geweest.
2.4.
In een brief van 23 december 2016 van huisarts B.C. Silvanie betreffende patiënt [naam eiser] staat: “
bovengenoemde patiënt is bekend met status na auto-ongeval in 2012 waarvoor amputatie li onderbeen. Tevens is er sprake van klauwtenen van de rechtervoet en beperkte mobiliteit re schouder waardoor patiënt niet meer in staat is loondervende werkzaamheden te verrichten”.
2.5.
In een brief van 31 maart 2014 van huisarts H.L.J. van der Huls betreffende patiënt [naam eiser] staat: “
Ref [naam eiser] is door ongeval niet meer in staat loondervende werkzaamheden te verrichten”.
2.6.
Uit een vonnis van het Gerecht van 20 april 2015 in een zaak betreffende [naam eiser] en Recht Letselschade N.V. blijkt dat door de verzekeringsmaatschappij van [naam gedaagde], United Assurance Company Ltd reeds een bedrag van Naf 148.500,-is uitgekeerd inzake het ongeval.

3.Het geschil

3.1. [
naam eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
eiser verlof te verlenen om kosteloos te mogen procederen;
voor recht te verklaren dat gedaagde aan eiser de meerschade verschuldigd is vanwege aansprakelijkheidsschade en onrechtmatige daad;
gedaagde te veroordelen tot betaling van NAf 33.280,- zijnde een betaling per maand van NAf 1.040,- inhalende de achterstand vanaf 8 december 2014 dat eiser gerechtigd is op A.O.V. en de rest NAf 1.040,- per maand totdat eiser de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt, dan wel door het Gerecht te bepalen schadebedrag;
gedaagde te veroordelen tot het betalen aan [naam eiser] van NAf 80.000,- aan smartengeld;
gedaagde te veroordelen in de proceskosten van dit geding, waaronder griffierrechten, deurwaarderskosten alsmede de wettelijke rente.
3.2. [
naam eiser] legt – naar het Gerecht begrijpt – aan zijn vordering ten grondslag dat het ongeval is te wijten aan de schuld van de bestuurder van de auto, [naam gedaagde], omdat hij te hard reed. Aldus heeft [naam gedaagde] een gevaar op de weg veroorzaakt (artikel 22 aanhef sub a Wegenverkeersverordening Curacao 2000 - WVV), met het ongeval tot gevolg en waardoor [naam eiser] 100% arbeidsongeschikt is geworden en schade lijdt.
3.3. [
naam gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [naam gedaagde] betwist het causaal verband tussen zijn gedraging en het ongeval. Voorts betwist [naam gedaagde] het bestaan end e omvang van de schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gezien het door hem overgelegde bewijs van onvermogen zal [naam eiser] toegestaan worden kosteloos te procederen.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [naam gedaagde] aansprakelijk is de (meer)schade die [naam eiser] stelt te lijden als gevolg van de aanrijding.
4.3.
Vast staat dat [naam gedaagde], als bezitter van het motorrijtuig waarmee [naam eiser] is aangereden, in beginsel schadeplichtig is op de voet van artikel 2 Botsingsverordening. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. [naam gedaagde] heeft – naar het Gerecht begrijpt – gesteld dat hiervan sprake is. [naam eiser] heeft dat betwist. Ter zake van het beroep op overmacht is het volgende van belang.
4.4.
Het beroep op overmacht gaat slechts op als aannemelijk wordt gemaakt dat aan de bestuurder van het motorrijtuig ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn eventuele fouten van andere weggebruikers — daaronder begrepen het slachtoffer zelf — alleen van belang, indien zij voor de bestuurder van het motorrijtuig zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Indien in juridisch opzicht aan de bestuurder van het motorrijtuig enig verwijt te maken valt, hoe gering ook, faalt het beroep op overmacht. De achterliggende gedachte hierbij is dat kwetsbare verkeersdeelnemers zoals voetgangers zo veel mogelijk worden beschermd tegen de aanzienlijke risico’s die het gebruik van motorrijtuigen in het verkeer voor hen meebrengen, en die zich hier hebben verwezenlijkt, tot ontsteltenis van alle betrokkenen.
4.5.
Ter zake van de feiten en omstandigheden op grond waarvan overmacht volgens [naam gedaagde] aannemelijk is, rusten stelplicht, en zo nodig de bewijslast, op [naam gedaagde]. In dat verband geldt het volgende.
4.6. [
naam gedaagde] stelt ten aanzien van de toedracht van het ongeval dat de stoplichten op groen stonden toen hij het kruispunt richting de Snipweg / Corrieweg overstak. Hij reed op dat moment niet harder dan 70 tot 80 km/h. [naam eiser] stak op dat moment vanaf de middenberm de Snipweg over. [naam gedaagde], die op de rechterrijstrook reed, probeerde [naam eiser] te ontwijken door te remmen en naar links te sturen. Op dat moment keerde [naam eiser] zich weer om, om terug te keren naar de middenberm. Vervolgens heeft [naam gedaagde] [naam eiser] alsnog geraakt.
4.7. [
naam eiser] heeft de door [naam gedaagde] gestelde toedracht niet betwist. Hij voert daarentegen aan dat [naam gedaagde] een verwijt valt te maken, omdat er een remspoor van 32 meter op de weg lag, wat volgens [naam eiser] aantoont dat [naam gedaagde] te hard gereden heeft.
4.8.
Aldus spitst het partijdebat zich primair toe op de vraag of [naam gedaagde] te hard heeft gereden waardoor hij [naam eiser] voorafgaand aan de aanrijding niet tijdig heeft kunnen waarnemen en niet heeft kunnen ontwijken.
4.9.
Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat [naam gedaagde] niet harder dan 70 tot 80 km/h heeft gereden. Partijen zijn het er niet over eens wat ter plaatse de toegestane maximum snelheid is. Indien de toegestane maximum snelheid 80 km / h is, dan zouden er nog omstandigheden denkbaar zijn die ertoe zouden kunnen leiden dat bij het oversteken van een kruising vaart moet worden verminderd. In het onderhavige geval geldt dat het een ruim en overzichtelijk kruispunt betreft, waar - zeker op dat tijdstip – geen overstekende voetgangers te verwachten zijn. Uit het remspoor kan worden afgeleid dat [naam gedaagde] [naam eiser] heeft waargenomen en vervolgens is gaan remmen en naar links is gaan uitwijken om [naam eiser] te kunnen ontwijken. Uit het feit dat het remspoor tot de middenberm liep, kan worden afgeleid dat het een succesvolle uitwijkmanoeuvre had kunnen zijn, zij het dat [naam eiser], in plaats van door te rennen, naar de middenberm probeerde terug te keren toen hij de naderende auto opmerkte. Op dat moment kon [naam gedaagde] niet meer alsnog naar rechts uitwijken.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet zonder meer is gebleken dat [naam gedaagde] voor de veroorzaking van het ongeval rechtens een verwijt kan worden gemaakt, tenzij komt vast te staan dat hij te hard heeft gereden waardoor hij [naam eiser] niet meer kon ontwijken. Partijen zijn daarover niet duidelijk geweest. [naam gedaagde] stelt dat de toegestane maximum snelheid 80 km / h betreft, dat hij 70 km / h reed, in ieder geval zeker niet harder dan 80 km / h, en dat hij tijdig is gaan remmen om [naam eiser] te kunnen ontwijken. [naam eiser] heeft zich beperkt tot de stelling dat [naam gedaagde], gelet op de lengte van het remspoor, te hard zou hebben gereden. Naar het oordeel van het Gerecht is, zonder nadere toelichting, niet vanzelfsprekend dat een remspoor van 32 meter duidt op een ter plaatse te hoge snelheid waardoor [naam gedaagde] [naam eiser] niet meer zou hebben kunnen ontwijken. Om die reden stelt het Gerecht [naam eiser] in de gelegenheid bij akte nader toe te lichten en met stukken te onderbouwen dat [naam gedaagde] met zijn 70 - 80 km/h ter plaatse te hard heeft gereden en waardoor hij [naam eiser] niet meer kon ontwijken. [naam gedaagde] mag daar bij antwoord akte op reageren.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

Het Gerecht:

5.1.
staat [naam eiser] toe kosteloos te procederen;
5.2.
laat [naam eiser] toe zijn stelling dat [naam gedaagde] met zijn 70 - 80 km/h ter plaatse te hard heeft gereden en waardoor hij [naam eiser] niet meer zou hebben kunnen ontwijken bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen;
5.3. [
naam gedaagde] mag daar dan bij antwoordakte op reageren;
5.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
16 september 2019voor een akte aan de zijde van [naam eiser] (P1);
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.