ECLI:NL:OGEAC:2019:321

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
CUR201902761
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod op veiling en verzoeken tot terugbetaling en verantwoording in kort geding

In deze zaak heeft [naam eiseres] in kort geding een verbod gevorderd tegen de geplande openbare verkoop van haar woning door de bank, alsook terugbetaling van gedane aflossingen en verantwoording over huurpenningen en een levensverzekering. De procedure begon met een verzoekschrift op 1 augustus 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 augustus 2019. De eiseres, die mede-erfgenaam is van de woning, stelt dat de bank misbruik maakt van haar bevoegdheid om de woning te verkopen, terwijl de bank aanvoert dat er een betalingsachterstand is en dat zij gerechtigd is tot uitwinning van haar zekerheden. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de bank niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de vorderingen van [naam eiseres] moeten worden afgewezen. De rechter oordeelde dat de herfinanciering van de lening nietig was, omdat [naam eiseres] geen toestemming had verleend, maar dat de bank geen nieuwe lening had verstrekt, waardoor toestemming niet vereist was. De vorderingen van [naam eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de bank, begroot op NAf 1.500.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS KORT GEDING
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonende in Curaçao,
eiseres,
procederende in persoon,
tegen
de naamloze vennootschap
BANCO DI CARIBE N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mr. A.C. van Hoof en mr. L.S. Davelaar.
Partijen zullen hierna ook [naam eiseres] en de bank genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 1 augustus 2019, met producties;
- de producties van de bank;
- de nadere producties van [naam eiseres];
- de mondelinge behandeling van 22 augustus 2019;
-de pleitnotities namens [naam eiseres] en de bank.
1.2.
Na de zitting heeft de rechter zijdens [naam eiseres] nadere stukken ontvangen. Gelet op artikel 22 van het procesreglement 2018 zal het Gerecht daar geen acht op slaan.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
naam eiseres] is gehuwd is geweest met [naam echtgenoot] (hierna naam echtgenoot). Uit het huwelijk zijn twee zoons geboren, te weten [naam zoon 1] (hierna: [naam zoon 1) en [naam zoon 2] (hierna: naam zoon 2). [naam echtgenoot] is op 12 januari 2018 overleden. [naam eiseres], [naam zoon 1] en [naam zoon 2] zijn erfgenamen.
2.2.
Bij leven was [naam echtgenoot] eigenaar van het perceel met woning aan de [adres] (hierna: de woning). Het betrof, naast diverse winkelruimtes die aan derden werden verhuurd, eveneens de echtelijke woning van [naam eiseres] en [naam echtgenoot]. [naam eiseres] woont nog steeds in de woning.
2.3. [
naam echtgenoot] heeft op 5 november 2008 ten behoeve van de bank een recht van hypotheek doen vestigen op de woning, als zekerheidsstelling voor een lening van [naam echtgenoot] en [naam zoon 1] van NAf 368.000 (hierna: de lening).
2.4.
In de hypotheekakte staat ten aanzien van die zekerheidstelling het volgende opgenomen:

Zekerheidsstelling
Ter uitvoering van het vorenstaande verklaarde comparant sub 1.a.
([naam echtgenoot])ten behoeve van credietgeefster tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen credietgeefster van de credietnemer, al dan niet onder hoofdelijk verband, onder welke naam dan ook te vorderen heeft en te eniger tijd te vorderen mocht hebben, wegens aan credietnemer door credietgeefster verleend of nog te verlenen – te alle tijde opzegbaar – crediet of uit welken anderen hoofde ook, tot het na te melden bedrag recht van
hypotheek en pandte vestigen op na te melden goederen, (...)”.
2.5. [
naam eiseres] heeft haar echtgenoot ex artikel 1:88 BW toestemming verleend voor het stellen van voornoemde zekerheid.
2.6.
Nadat er een achterstand was ontstaan in de betalingsverplichtingen jegens de bank uit hoofde van de lening, hebben [naam echtgenoot] en [naam zoon 1] de lening, vermeerderd met de boeterente, op 7 februari 2014 geherfinancierd bij de bank.
2.7.
Bij brief van 22 november 2018 heeft de bank de lening wegens een betalingsachterstand opgezegd en aanspraak gemaakt op betaling van het volledige openstaande bedrag.
2.8.
Bij brief van 7 januari 2019, gericht aan [naam echtgenoot] en [naam zoon 1], heeft de bank een voorstel gedaan voor herfinanciering van de lening. [naam zoon 1] heeft niet voor akkoord getekend.
2.9.
Bij deurwaardersexploot van 19 juni 2019, gericht aan de gezamenlijke erfgenamen van [naam echtgenoot], heeft de bank de executoriale verkoop van de woning aangekondigd voor 27 augustus 2019.

3.Het geschil

3.1. [
naam eiseres] vordert in kort geding bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat,
de bank te verbieden om de op 27 augustus 2019 geplande openbare verkoop van het perceel inclusief haar woning aan de [adres] te Curaçao doorgang te laten vinden;
de bank te bevelen de door en namens [naam eiseres] gedane aflossingen ten bedrage van Naf 18.000 aan [naam eiseres] terug te betalen;
de bank te bevelen rekening en verantwoording af te leggen ten aanzien van de geïnde huurpenningen en de uitkering van de levensverzekering van [naam echtgenoot] door Ennia;
[naam eiseres], onder verbeurte van een dwangsom, het vreedzaam en ongestoord woongenot in de woning te verschaffen;
de bank te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van Naf 60.000 bij wijze van voorschot;
kosten rechtens.
3.2.
De bank voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2. [
naam eiseres] heeft belang bij haar vordering nu zij, zijnde mede-erfgenaam, nog in de woning woont. Uit dien hoofde is [naam eiseres] ontvankelijk in haar vordering.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een betalingsachterstand op de lening. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de bank als hypotheekhoudster op de voet van artikel 3:268 lid 1 BW in beginsel gerechtigd is tot uitwinning van haar zekerheden, waaronder haar hypotheekrecht op de woning van [naam eiseres]. [naam eiseres] meent echter dat de bank misbruik van deze bevoegdheid maakt. Daartoe voert zij het volgende aan.
4.4.
Naar het gerecht begrijpt bedoelt [naam eiseres] primair te stellen dat de herfinanciering van de lening nietig is, omdat [naam eiseres] daarvoor geen toestemming heeft verleend. De bank heeft aangevoerd dat voor de herfinanciering geen toestemming van [naam eiseres] vereist was, omdat er geen sprake was van een nieuwe lening, maar van een voortzetting van het reeds verstrekte krediet. Het Gerecht volgt dit standpunt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het reeds bestaande krediet, vermeerderd met de verbeurde boeterente wegens een steeds groter wordende betalingsachterstand, in 2014 onder beperkt gewijzigde voorwaarden is voortgezet. Ter tegemoetkoming aan de kredietnemers, [naam echtgenoot] en [naam zoon 1]., is de looptijd van de leningsovereenkomst verlengd, waardoor het maandelijks af te lossen bedrag werd verlaagd. De verschuldigde rente en de overige voorwaarden zijn gelijk gebleven. Gelet op de omschrijving van de zekerheidstelling in de hypotheekakte (zie r.o. 2.4.), heeft [naam eiseres] toestemming verleend voor het verstrekken van zekerheid voor alle schulden van [naam echtgenoot] en [naam zoon 1] die in 2008 of daarna uit hoofde van de lening zouden ontstaan. Onder deze omstandigheden kan het aangaan van de herfinancieringsovereenkomst niet worden aangemerkt als een verzwaring van de reeds aangegane verplichtingen waarvoor door [naam echtgenoot] in 2008 zekerheid was verstrekt in de vorm van een recht van hypotheek op de woning en waarvoor [naam eiseres] reeds toestemming had verleend. Het opnieuw verlenen van toestemming ex artikel 1:88 BW door [naam eiseres] voor herfinanciering van de lening was daarom niet vereist.
4.5.
Voor zover [naam eiseres] heeft bedoeld te stellen dat de lening nietig is omdat de de handtekening van [naam zoon 2] op de overeenkomst ter herfinanciering van de lening (productie 5 bij verzoekschrift) vals c.q. vervalst is, passeert het Gerecht die stelling. [naam zoon 2] is geen kredietnemer, noch heeft hij ter zake een rechtsverhouding met de bank. Uit de tekst van de overeenkomst kan worden afgeleid dat [naam zoon 2] de overeenkomst ter herfinanciering mede zou ondertekenen in verband met door hem aan de bank af te dragen huurpenningen ter aflossing van de lening. Voor zover de handtekening van [naam zoon 2] vals of vervalst zou zijn, tast dat de geldigheid van de overeenkomst ter herfinanciering van de lening tussen [naam echtgenoot], [naam zoon 1] en de bank niet aan. Dat geldt temeer nu evenmin is gebleken [naam zoon 2] door de bank is aangesproken op betaling van de huurpenningen ter aflossing van de lening.
4.6. [
naam eiseres] heeft voorts betoogd dat de betalingsachterstand op de lening aan de bank zelf te wijten is, omdat de bank er niet op heeft toegezien dat de aan haar gecedeerde huurpenningen ook daadwerkelijk door de huurders aan haar werden voldaan. Dit verweer slaagt niet. Nog los van het feit dat de overgelegde algemene akte van cessie weinig concreet is en niet blijkt of er daadwerkelijk uit dien hoofde overdracht van de huurpenningen heeft plaatsgevonden, zijn de huurpenningen wel bij hypotheekakte aan de bank verpand. Uit dien hoofde had de bank de huurpenningen kunnen innen. Naar het oordeel van het Gerecht is echter niet gebleken of de betalingsachterstand is ontstaan door een gebrekkige inning door de bank of door onregelmatigheden in de huurrelatie zelf. Over de inhoud van de huurrelaties is door [naam eiseres] niets gesteld. Voorts geldt dat de mogelijkheid tot inning van huurpenningen door de bank niet de op kredietnemers rustende verantwoordelijkheid tot nakoming opheft. Er zijn dus bijzondere omstandigheden nodig die maken dat de bank, in haar verhouding tot [naam eiseres], onzorgvuldig zou handelen door gebruik te maken van haar recht tot uitwinning wegens een betalingsachterstand. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
4.7.
Dat de betalingsachterstand op de lening gedekt is door de uitkering van de levensverzekering van [naam echtgenoot] bij Ennia, zoals [naam eiseres] heeft betoogd, is niet gebleken. [naam eiseres] heeft haar stelling ter zake onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat de bank heeft gesteld dat de levensverzekering zowel in 2008 als in 2014, in verband met de hoge leeftijd van [naam echtgenoot], op naam van [naam zoon 1] is gesteld. Dat wordt ondersteund door de overgelegde Leven polis bij Ennia op naam van [naam zoon 1] d.d. 10 oktober 2008. Nu voorts is gebleken dat de aanvraag levensverzekering in 2008 door [naam zoon 1] is gedaan, welke aanvraag door zijn echtgenote mede is ondertekend, ziet het gerecht binnen het bestek van dit kort geding geen grondslag voor aansprakelijkheid van de bank ter zake.
4.8.
Naar het oordeel van het gerecht kunnen ook overige gestelde omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat de bank misbruik van haar executiebevoegdheid maakt. Het gerecht licht dit als volgt toe.
4.9.
Niet gebleken is dat de bank rauwelijks tot een executoriale verkoop overgaat, zonder de kredietnemers gelegenheid te geven de achterstand in te halen of anderszins tot een oplossing te komen. De bank heeft begin 2019 nog een voorstel gedaan om tot herfinanciering te komen. [naam zoon 1] heeft dat voorstel om zijn moverende redenen niet geaccepteerd. Niet gezegd kan dus worden dat de bank op dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld.Voorts is niet gebleken dat [naam eiseres], op enkele incidentele betalingen na, de aflossingen aan de bank heeft voortgezet of op andere wijze heeft getracht de betalingsachterstand in te lopen of af te lossen. Daarentegen heeft [naam eiseres] de huurders opdracht gegeven de huurpenningen niet (langer) aan de bank te voldoen. Nu [naam eiseres] feitelijk ook geen rechtsverhouding heeft met de bank, kan de bank niet worden tegengeworpen dat zij niet met [naam eiseres] (en [naam zoon 2]) in overleg is getreden om tot een herfinanciering van de lening te komen. Dat de bank de betalinsgachterstand doelbewust zou aanwenden om het ertoe te leiden dat de woning aan de eigenaren van [naam winkelcentrum] – met wie [naam eiseres] al enige tijd in onmin verkeerd – kan worden verkocht, is binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende onderbouwd.
4.10.
Dat de veiling en (bij verkoop) de gedwongen ontruiming voor [naam eiseres] (en [naam zoon 2]) ingrijpende gevolgen hebben, is evident en eigen aan hypothecaire veilingen. Dat kan echter niet in de weg staan aan de uitoefening door de bank van haar recht van parate executie. Gelet op het vaststaande en inmiddels langdurige verzuim waarin kredietnemers wijlen [naam echtgenoot] en [naam zoon 1] jegens de bank verkeren en [naam echtgenoot] voorts zou hebben aangegeven niets meer met de lening te maken te willen hebben, kan [naam eiseres] niet niet gevolgd worden in haar stelling dat de bank misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot veiling over te gaan. Weliswaar is aannemelijk geworden dat [naam eiseres] geen persoonlijk verwijt treft terzake de ontstane achterstand en dat [naam eiseres] zich jegens de bank te goeder trouw, open en welwillend heeft opgesteld, maar dat neemt niet weg dat de betalingsachterstand van [naam echtgenoot] en [naam zoon 1] voor risico van [naam eiseres] komt. Binnen het bestek van dit kort geding kan niet geoordeeld worden dat de bank in redelijkheid niet het standpunt kan innemen dat [naam eiseres] onvoldoende concrete financiële middelen heeft aangeboden om aan te nemen dat binnen aanvaardbare termijn alsnog tot aflossing kan worden gekomen.
4.11.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van [naam eiseres] moeten worden afgewezen.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [naam eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 1.500.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.3.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten van de bank, begroot op NAf 1.500;
5.4.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 26 augustus 2019.