ECLI:NL:OGEAC:2019:303

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
CUR201803661
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verplichting tot betaling door gedaagde na derdenbeslag door DUO

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 3 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en een gedaagde partij, gevestigd in Curaçao. DUO vorderde betaling van een bedrag dat voortkwam uit een eerder vonnis van 20 januari 2014, waarbij de schuldenaar was veroordeeld tot betaling aan DUO. De gedaagde, die de werkgever van de schuldenaar is, had in het verleden een aantal betalingen aan DUO gedaan, maar voldeed niet aan de verplichtingen zoals vastgelegd in de verklaring van derdenbeslag. De gedaagde voerde verweer op basis van een vermeende schuld van de schuldenaar aan haar, maar het gerecht oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd om deze verrekening te onderbouwen. Het gerecht oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in haar verplichtingen en veroordeelde haar tot betaling van het bedrag waarvoor beslag was gelegd, alsof zij zelf de schuldenaar was. De kosten van het geding werden ook aan de gedaagde opgelegd, inclusief gemachtigdensalaris en griffierechten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201803661
Vonnis d.d. 3 juni 2019
inzake
de Staat der Nederlanden Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
DIENST UITVOERING ONDERWIJS (DUO),
zetelende in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: N.V. R. Doekhi,
tegen
[gedaagde N.V.],
gevestigd in Curaçao te Winston Churchillweg 72 E,
gedaagde,
vertegenwoordigd door A.F.A. Koek.
Partijen zullen hierna (ook) DUO en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 2 november 2018 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord met producties d.d. 14 januari 2019;
  • het verhandelde ter comparitie van 7 maart 2019 en de door DUO overgelegde aantekeningen met producties.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van het Gerecht voormeld van 20 januari 2014 is de schuldenaar, bij verstek veroordeeld tot betaling aan DUO van een bedrag van Euro 9.463,80, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands-Antilliaanse courant, vermeerderd met de wettelijke rente over Euro 6.340,84 vanaf 24 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening en een bedrag van NAF 1.500,00 aan gemachtigden salaris en NAf 1.917,00 aan verschotten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
De directeur van [gedaagde] is de moeder van de schuldenaar.
2.3.
Ter executie van het in 2.1. bedoelde vonnis is op 17 augustus 2016 op verzoek van DUO per exploot executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde], de werkgever van schuldenaar. Bij dat exploot is [gedaagde] aangezegd om verklaring te doen van hetgeen zij uit hoofde van het beslag onder zich heeft.
2.4.
Bij exploot van 13 mei 2018 is [gedaagde] wederom verzocht om binnen drie dagen een verklaring af te leggen. Bij dat exploot zijn gevoegd eerdere verzoeken om een verklaring af te leggen.
2.3.
Bij verklaring van 11 oktober 2016 legt [gedaagde] de gevraagde verklaring af. In de verklaring staat kort gezegd dat tussen [gedaagde] en schuldenaar een rechtsverhouding (dienstverband) bestaat op grond waarvan zij NAF 1.663, 43 bruto (NAf 1.478,91 netto) per maand aan hem wegens loon verschuldigd is.
2.4.
Op 31 mei 2018 is schuldenaar uit dienst van [gedaagde] getreden. Schuldenaar is tot/met 14 september 2018 doorbetaald door [gedaagde].
2.5.
Vanaf november 2016 tot/met september 2018 heeft [gedaagde] 15 betalingen van NAf 200,= gedaan aan DUO.
2.6.
Volgens een verklaring van de Kamer van Koophandel en Nijverheid van 28 november 2018 is [gedaagde] sedert 31 oktober 2018 niet meer actief.

3.Het geschil

3.1
Duo vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot voldoening van het per saldo verschuldigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2018 en de kosten, als ware zij daarvan zuiver schuldenares alsmede met veroordeling in de proceskosten, waaronder begrepen de griffierechten,.
3.2.
Gedaagde voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de door [gedaagde] afgelegde verklaring derdenbeslag van 11 oktober 2016 is zij ingevolge artikel 477 lid 1 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) verplicht de aan de schuldenaar verschuldigde bedragen te betalen aan de deurwaarder. In deze procedure spreekt DUO als beslaglegger/executant [gedaagde] op grond van artikel 477a lid 4 Rv aan tot nakoming van deze verplichting.
4.2.
Niet weersproken is dat [gedaagde] in het licht van de afgelegde verklaring derdenbeslag maandelijks te weinig, NAf 200,= in plaats van de op basis van het loon berekende NAf 492,97, heeft afgedragen en daarnaast ook niet elke maand afdrachten heeft gedaan.
4.3. [
gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de afdrachten niet tot het berekende bedrag heeft kunnen voldoen omdat de schuldenaar ook een schuld bij [gedaagde] had en zij haar vordering op de schuldenaar heeft verrekend. Ter zake de verrekeningsbevoegdheid overweegt het gerecht als volgt.
4.4.
Niet in geschil is dat [gedaagde] in haar afgelegde verklaring derdenbeslag geen melding heeft gemaakt dat de schuldenaar een schuld had bij haar. Evenmin is gesteld noch gebleken dat zij achteraf melding heeft gedaan van haar verrekeningsbevoegdheid. Van [gedaagde] had mogen worden verwacht dat zij DUO zo spoedig mogelijk in kennis had gesteld van haar tegenvorderingen op de schuldenaar.
4.5.
Indien al wordt aangenomen dat [gedaagde] haar afgelegde verklaring van derdenbeslag middels het gestelde in haar conclusie van antwoord heeft gewijzigd, waartoe zij in beginsel de bevoegdheid heeft (HR 30 november 2001, JOR 2002,23), baat dat haar niet. DUO betwist de juistheid van de thans afgelegde verklaring van derdenbeslag en gesteld noch gebleken is wat de omvang van de door [gedaagde] gestelde schuld is, wanneer en waarvoor die is aangegaan en wat de betalingsregeling behelst. [gedaagde] is als derde-beslagene gehouden haar (gewijzigde) verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden (artikel 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv). Nu zij dat niet heeft gedaan moet geoordeeld worden dat zij tekort geschoten is in haar verplichting tot staving van haar verklaring. Deze situatie moet in haar gevolgen gelijk worden gesteld aan het geval dat in het geheel geen verklaring is afgelegd als bedoeld in artikel 477a lid 1 Rv, zodat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd als ware zij daarvan zelf de schuldenaar.
4.6.
Het gerecht zal conform het in 2.1. bedoelde vonnis de hoofdsom en rente in Euro’s toewijzen.
4.7.
Hetgeen overigens is aangevoerd doet aan het voorgaande niet af.
4.8. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de gevorderde proceskosten. Deze worden als volgt begroot. Als gemachtigdensalaris zal een bedrag aan NAf 2.000,= worden toegekend. De verschotten worden vastgesteld op NAf 339,47 aan oproepingskosten en NAf 750,00 wegens griffierechten.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] in voldoening van het bedrag van Euro 9.463,81, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands-Antilliaans courant, verminderd met NAf 3.266,97, vermeerderd met de wettelijke rente, zijnde Euro 797,23, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de nakosten ad NAf 5.593,14;
5.2.
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding aan de zijde van DUO tot aan deze uitspraak begroot op NAf 2.000,= aan gemachtigdensalaris en NAf 1.089,47 aan verschotten;
5.3.
verklaart dit vonnis voor zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U.I.D. Luydens en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.