ECLI:NL:OGEAC:2019:302

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
CUR2018803623
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling achterstallig service fee; beroep opschortingsrecht faalt

In deze zaak, die op 17 juni 2019 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres], een vereniging gevestigd in Curaçao, en [gedaagde], de eigenaar van appartement B2 in Residence […]. [Gedaagde] is sinds 20 januari 2014 lid van [eiseres] en is verplicht om maandelijks een service fee van NAf 675,00 te betalen. Er is echter een achterstand ontstaan in de betaling van deze service fee, wat heeft geleid tot een rechtszaak. [Eiseres] heeft [gedaagde] meerdere keren gemaand om de achterstand te betalen, maar zonder resultaat. Uiteindelijk is er conservatoir beslag gelegd op het appartement van [gedaagde].

In conventie vordert [eiseres] betaling van de achterstallige service fee, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [Gedaagde] voert verweer en stelt dat hij de gevorderde bedragen al heeft betaald. In reconventie vordert [gedaagde] onder andere de opheffing van het conservatoir beslag en schadevergoeding wegens het ontzeggen van toegang tot zijn appartement.

Het Gerecht oordeelt dat [gedaagde] inderdaad achterstallige service fees verschuldigd is, maar dat de vordering voor een deel is teniet gegaan door betalingen die [gedaagde] heeft gedaan. De vordering tot betaling van incassokosten wordt gematigd. De vordering in reconventie van [gedaagde] wordt afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. Het Gerecht compenseert de proceskosten in reconventie, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR2018803623
Vonnis d.d. 17 juni 2019
inzake
[Eiseres],
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. N.B. Holtrop,
tegen
[Gedaagde],
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
­ het inleidend verzoekschrift met producties, op 31 oktober 2018 ter griffie ingediend;
­ de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties van 18 maart 2019.
1.2.
Vervolgens is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Bij deze comparitie zijn verschenen de voorzitter van [eiseres], de heer S., bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van [gedaagde].
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In conventie en in reconventie
2.1. [
Gedaagde] is sinds 20 januari 2014 de eigenaar van het appartement B2 dat is gelegen in Residence […] (hierna: appartement B2) en daarmee sindsdien lid van [eiseres]. Conform het Huishoudelijk reglement van [eiseres] is een lid maandelijks een service fee ad. NAf 675,00 aan [eiseres] verschuldigd.
2.2.
In de betaling van de servicefee is een achterstand ontstaan.
2.3. [
Eiseres] heeft op 23 mei 2018 en 30 augustus 2018 [gedaagde] onder andere gemaand om de achterstand met betrekking tot de service fee te betalen. Dit heeft niet tot betaling geleid. Ook na het inschakelen van een incassogemachtigde is volledige betaling uitgebleven.
2.4.
Op 5 oktober 2018 is er na door de rechter verleend verlof, conservatoir beslag gelegd op het appartement B2. De begrote vordering bedroeg NAf 8.775,00, inclusief rente en kosten.
2.5. [
Gedaagde] heeft op 30 oktober 2018 een bedrag van NAf 6.075,00 betaald aan [eiseres], op 28 november 2018 een bedrag van NAf 675,00 en op 9 januari 2018 een bedrag van NAf 5.032,00.
2.6.
Op 12 december 2018 heeft de heer S., enig bestuurder van [gedaagde], bij [eiseres] een melding gemaakt over riooloverlast. Naar aanleiding daarvan heeft de [eiseres] actie ondernomen.

3.De vordering

In conventie
3.1. [
Eiseres] vordert in conventie veroordeling van [gedaagde] tot betaling NAf 8.775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ad 4% per jaar gerekend over dat bedrag vanaf 1 januari 2018 tot de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de proceskostenvergoeding van zowel de onderhavige zaak (inclusief zegels) als het beslagrekest c.q. beslaglegging en te vermeerderen met rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn betaald.
3.2. [
Gedaagde] voert verweer.
In reconventie
3.3. [
Gedaagde] vordert in reconventie, bij vonnis uitvoerbaar in voorraad,:
­ opheffing van het conservatoir beslag op appartement B2 op straffe van een dwangsom;
­ een verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de ontbinding van de huurovereenkomst door de heer C., wegens het ontzeggen van de toegang tot appartement B2 door [eiseres], welke schade zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
­ veroordeling van [eiseres] tot restitutie van de te veel betaalde servicefee ad. NAf 4.317,00 over de periode februari tot en met november 2018;
­ veroordeling van [eiseres] tot het treffen van maatregelen waardoor er geen riool en / of wc water in het appartement B2 binnenstroomt / overloopt, op straffe van een dwangsom.
3.3. [
Eiseres] voert verweer.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] achterstallige service fee en incassokosten aan de [eiseres] verschuldigd is. De [eiseres] stelt dat dat het geval is en [gedaagde] betwist dit. [Gedaagde] heeft in de eerste plaats gesteld dat zij niet begrijpt hoe de vordering van [eiseres] is opgebouwd. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij, hoewel pas later in verband met een beroep op het opschortingsrecht, de gevorderde service fee reeds heeft betaald.
4.2. [
Eiseres] heeft ter onderbouwing van het door haar gevorderde bedrag verwezen naar het door haar als 9 overgelegde overzicht van 18 september 2018. Daaruit volgt dat er een bedrag van NAf 12.547,09 moet worden betaald, waarvan NAf 6.075,00 aan servicefee voor de maanden januari 2018 tot en met september 2018. Het restant betreft incassokosten. [Gedaagde] heeft dit overzicht niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist waar het de servicefee betreft. Het Gerecht gaat er dan ook vanuit dat er per 18 september 2018 in totaal een achterstand in de betaling van de servicefee bestond van NAf 6.075,00.
4.3. [
Gedaagde] heeft onder verwijzing naar door haar overgelegde betalingsbewijzen gesteld dat zij op 9 januari 2018 een bedrag van NAf 5.032,00 heeft betaald, op 30 oktober 2018 een bedrag van NAf 6.075,00 en op 28 november 2018 een bedrag van NAf 675,00. [Eiseres] heeft dit niet weersproken. Wel heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat er al lange tijd, ook voor 2018 sprake is geweest van betalingsachterstanden. Op grond daarvan gaat het Gerecht ervan uit dat het bedrag van NAf 5.032,00 dat door [gedaagde] op 9 januari 2018 is betaald, is afgeboekt op de servicefees die voor januari 2018 verschuldigd waren en dat dit bedrag reeds is meegenomen in het overzicht van 18 september 2018. Het bedrag van NAf 6.075,= en NAf 675,00 is betaald nadat bedoeld overzicht is opgesteld. Dat betekent dat de vordering voor wat betreft de servicefee zoals die blijkt uit het overzicht van 18 september 2018 en waarvan [eiseres] thans betaling vordert reeds is teniet gegaan. Dat nadien servicefees onbetaald zijn gebleven heeft [eiseres] niet gesteld.
4.4.
Naast betaling van de servicefee vordert [eiseres] betaling van een bedrag van NAf 2.025,00, zoals ter zitting aangevoerd wegens incassokosten c.q. advocaatkosten. Zij heeft zich in dat verband beroepen op artikel H onder 2 en 3 van het Huishoudelijk Reglement.
4.5.
Het Gerecht gaat voorbij aan het beroep van [gedaagde] op het opschortingsrecht in verband met de betalingsachterstand, in die zin dat zij de betaling van de servicefee heeft opgeschort omdat zij bij gebreke van een remote geen toegang had tot het appartement. Als onweersproken staat immers vast dat [eiseres] twee remotes aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. Dat [gedaagde] één is kwijtgeraakt en dat de bewoners van het appartement de andere niet aan hem willen afgeven, zoals ter zitting is gebleken, kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen.
4.6. [
Eiseres] kan dan ook aanspraak maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het thans door haar gevorderde bedrag komt het Gerecht zonder nadere toelichting die ontbreekt evenwel bovenmatig voor en zal daarom worden gematigd tot 1½ punt van het conform het Procesreglement 2018 toepasselijke liquidatietarief. Dit komt neer op een bedrag van NAf 750,00 (tarief 3). In het geval [eiseres] geen beroep op het Huishoudelijk Reglement toekomt, zoals [gedaagde] meent, zou deze vordering op grond van artikel 6:96, tweede lid, van het Wetboek van Rechtsvorderingen toewijsbaar zijn in voormelde zin.
4.7.
De gevorderde rente zal worden afgewezen, nu [eiseres] niet heeft gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten c.q. advocaatkosten al daadwerkelijk zijn betaald aan de gemachtigde.
4.8. [
Gedaagde] heeft pas een dag voor de indiening van het verzoekschrift opdracht gegeven om het bedrag van NAf 6.075,00 aan servicefee voor de maanden tot oktober 2018 over te maken. Niet aannemelijk is dat [eiseres] dit bedrag op de dag van indiening van het verzoekschrift in deze zaak reeds had ontvangen. Het is vanwege deze late betaling aan [gedaagde] te wijten dat [eiseres] een gerechtelijke procedure is gestart. Het Gerecht zal [gedaagde] daarom in de proceskosten veroordelen, waaronder de kosten ten aanzien van het beslagrekest en de zegels. De gevorderde rente over de proceskosten zal eveneens worden toegewezen. De kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op NAf 1.000,00 (liquidatietarief 3 x 2 punten) aan gemachtigdensalaris en NAf 2.460,03 aan verschotten, bestaande uit:
­ totaal NAf 450,00 aan griffierechten voor beslagrekest en eis in de hoofdzaak,
­ totaal NAf 70,00 aan zegels voor beslagrekest en eis in de hoofdzaak,
­ NAf 1.343,18 beslagkosten op onroerend goed,
­ NAf 315,35 betekeningskosten beslagrekest,
­ NAf 281,50 betekeningskosten eis in de hoofdzaak.
Reconventie
4.9.
Nu de vordering in conventie deels wordt toegewezen, wordt de gevorderde opheffing van het beslag afgewezen.
4.10.
Ter zake de gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de ontbinding van de huurovereenkomst door de heer C. wegens het ontzeggen van de toegang tot het appartement B2 door [eiseres] heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij geen (functionerende) remote had. Onder verwijzing naar hetgeen in rechtsoverweging 4.5. in conventie is overwogen met betrekking tot het opschortingsrecht volgt het Gerecht [gedaagde] niet in die stelling. Voor zover [gedaagde] al schade heeft geleden doordat zijn huurder de huurovereenkomst met betrekking tot het appartement B2 heeft ontbonden wegens het niet hebben van toegang, kan [gedaagde] [eiseres] niet aansprakelijk houden voor die schade. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.11.
Verder heeft [gedaagde] restitutie van te veel betaalde servicefee gevorderd. Met verwijzing naar rechtsoverweging 4.3. wordt deze vordering afgewezen.
4.12. [
Gedaagde] heeft ten slotte gevorderd om [eiseres] te bevelen maatregelen te nemen waardoor er geen riool en/of wc-water overloopt c.q. binnenstroomt in het appartement van [gedaagde]. [Eiseres] heeft betwist dat er problemen zijn met het riool. Wel heeft [eiseres] aangegeven dat [gedaagde] in december 2018 heeft geklaagd in verband met het riool, dat zij naar aanleiding daarvan drie beerputten heeft geleegd en dat haar nadien geen klachten meer hebben bereikt. In het licht van deze toelichting van [eiseres] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om haar stelling nader te onderbouwen door bijvoorbeeld aan te geven wat het probleem exact is, sinds wanneer dat zich voordoet en wanneer zij [eiseres] daarvan in kennis heeft gesteld nadat de beerputten zijn geleegd. [Gedaagde] heeft dat nagelaten. Het Gerecht zal deze vordering daarom als onvoldoende (nader) onderbouwd afwijzen.
4.13.
Het Gerecht ziet gelet op de nauwe samenhang met de vordering in conventie aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren.

5.De beslissing

Het Gerecht:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van NAf 750,00 aan [eiseres];
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op NAf 1.000,00 aan gemachtigdensalaris en NAf 2.460,03 aan verschotten;
in reconventie
5.3.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter, en op 17 juni 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.