ECLI:NL:OGEAC:2019:3

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
CUR201702031
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en ontvankelijkheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning aan [3e belanghebbende] voor het bouwen van een flat met vier wooneenheden. Eiser, de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar dit bezwaar werd door verweerder als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de bouwvergunning op 10 december 2014 is verleend en dat de bezwaartermijn liep van 11 december 2014 tot 23 januari 2015. Eiser heeft pas op 27 januari 2015 bezwaar gemaakt, maar het Gerecht oordeelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De verlening van de bouwvergunning was niet gepubliceerd, en eiser heeft verklaard dat hij pas na zijn terugkeer van vakantie op 15 januari 2015 op de hoogte was van de bouwactiviteiten.

Het Gerecht concludeert dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder moet opnieuw beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het land Curaçao het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

eiser,
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. A.J. Henriquez, advocaat,
en

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,

verweerder,
gemachtigde: mr. P. Tweeboom, advocaat,
met als derde-belanghebbende:
[3e belanghebbende],
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking, gedateerd 3 november 2014, heeft verweerder vergunning verleend aan [3e belanghebbende] voor het bouwen van een flat bestaande uit vier wooneenheden te [plaats] (de bouwvergunning).
Bij beschikking van 12 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij het Gerecht en daarna de beroepsgronden ingezonden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[3e belanghebbende] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Bij brieven van 27 juli en 16 augustus 2018 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Bij brieven van 10 en 13 augustus 2018 heeft verweerder een reactie en nadere stukken ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak, samen met zaak nr. CUR201702059, op 22 augustus 2018 ter openbare zitting behandeld. Eiser en [3e belanghebbende] waren daar aanwezig, beiden bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door E. Cecilia, O. Ortela en mr. H. van Rossum, allen werkzaam bij de Dienst Ruimtelijke Ordening & Planning (DROP).

Overwegingen

1. Gebleken is dat verweerder op een aanvraag van [3e belanghebbende] hem bij beschikking van 27 februari 2018 vergunning heeft verleend voor een gewijzigd bouwplan. Eiser heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend. Reeds daarom kan, anders dan eiser heeft bepleit, in het kader van dit beroep de nieuwe bouwvergunning niet worden getoetst.
Nu niet is gebleken dat de bouwvergunning is ingetrokken, dan wel (geheel) niet is uitgevoerd, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat met de beoordeling van het bestreden besluit geen procesbelang meer is gemoeid.
2. Het Gerecht komt, los van de daarover door partijen ingenomen standpunten, ambtshalve tot de volgende beoordeling van de ontvankelijkheid van het tegen de bouwvergunning ingediende bezwaarschrift.
2.1
De bouwvergunning is op 10 december 2014 aan [3e belanghebbende] uitgereikt, zodat de bezwaartermijn liep van 11 december 2014 tot 23 januari 2015.
Op 27 januari 2015 heeft eiser schriftelijk DROP, met een cc naar verweerder, bericht over zijn bezwaren tegen “een in aanbouw zijnd drieverdiepinsggebouw” op het betrokken perceel (de brief). Op de brief heeft DROP geantwoord bij brief van 23 maart 2015, waarbij informatie werd verstrekt over de verlening van de bouwvergunning.
2.2
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder ten onrechte de brief niet opgevat en in behandeling genomen als gemotiveerd bezwaarschrift gericht tegen de bouwvergunning. De omstandigheid dat eiser bij het schrijven van de brief nog niet wist dat de bouwvergunning was verleend, doet er niet aan af dat verweerder daaruit moest opmaken dat eiser daartegen bezwaar had. Zo verweerder al kon twijfelen of hij de brief als bezwaar diende op te vatten, had hij dat bij eiser na kunnen vragen. Er kan geen twijfel over bestaan dat dit antwoord dan bevestigend had geluid. Verder kan, anders dan [3e belanghebbende] meent, de schriftelijke reactie van DROP op de brief niet worden opgevat als een beslissing op dat bezwaar, waartegen dan niet tijdig beroep zou zijn ingesteld. Duidelijk is immers dat die brief niet een op rechtsgevolg gerichte heroverweging van de bouwvergunning van het daartoe bevoegde bestuursorgaan betreft, maar een informatiebrief van DROP.
2.3
De brief is een aantal dagen na het verstrijken van de bezwaartermijn bij verweerder binnengekomen, zodat de vraag beantwoord moet worden of het hier een verschoonbare termijnoverschrijding betreft. Het Gerecht beantwoordt die vraag bevestigend.
Vast staat dat de verlening van de bouwvergunning niet is gepubliceerd, dat eiser bij de brief van 23 maart 2015 werd geïnformeerd over de verlening van de bouwvergunning en dat hij na een Lob-procedure in augustus 2015 de bouwaanvraag met bouwtekeningen heeft mogen inzien.
Eiser heeft verder ter zitting naar het oordeel van het Gerecht op niet ongeloofwaardige wijze verklaard dat hij na terugkomst van een buitenlandse vakantie op 15 januari 2015 heeft vastgesteld dat de reeds in het najaar van 2014 aangevangen bouwactiviteiten, hadden geresulteerd in (de contouren van) een flatgebouw, dat hij detonerend vond in de betrokken buurt. Daarop is hij meteen bij DROP langsgegaan om te informeren, heeft hij aansluitend de brief verstuurd, waarna hij een Lob-procedure is begonnen om inzage te krijgen in de bouwvergunning met bouwtekeningen.
Uit het voorgaande trekt het Gerecht de conclusie dat eiser niet kan worden verweten dat hij niet voortvarend heeft gehandeld, zodat geoordeeld moet worden dat hij zijn bezwaarschrift zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem verlangd kon worden, heeft ingediend. Uit het feit dat zijdens eiser in een andere procedure is vermeld dat medio december 2014 de betonnen vloer voor de 2e verdieping werd gestort, volgt niet dat eiser dit toen zelf al had geconstateerd, zodat dit geen tegenspraak oplevert met zijn verklaring ter zitting.
Het Gerecht merkt hier in algemene zin nog op dat juist bij gebreke van een publicatieregime voor de aanvraag en verlening van bouwvergunningen DROP degenen die komen informeren naar de status van bouwactiviteiten meteen moet informeren over de stand van zaken over een mogelijke vergunningverleningsprocedure en inzage moet geven in de bouwaanvraag met bouwtekeningen en bouwvergunning, voor zover die al is ingediend, onderscheidenlijk verleend. De gehanteerde praktijk dat daartoe een Lob-verzoek moet worden gedaan is misplaatst, want de vergunningverlening betreft naar haar aard een openbare aangelegenheid.
De slotsom is hier dat de geringe termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geoordeeld.
2.4
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte het bezwaar van eiser tegen de verlening van de bouwvergunning (kennelijk) niet‑ontvankelijk heeft verklaard.
3. Het Gerecht zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient alsnog, na het gelegenheid bieden voor een hoorzitting, een inhoudelijke beslissing op het bezwaar te nemen.
4. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser als na te melden. Verder zal het Gerecht het land Curaçao gelasten het door eiser voor de behandeling van dit beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
gegrond;
-
vernietigthet bestreden besluit;
-
bepaaltdat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van eiser;
-
veroordeeltverweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: veertienhonderd Nederlands-Antilliaanse guldens), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
-
gelasthet land Curaçao aan eiser het door hem betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.