In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S.P. Osepa, een verzoek ingediend tegen de naamloze vennootschap Bettina N.V., vertegenwoordigd door mr. N.V.R. Doekhie. Het verzoekschrift dateert van 12 september 2019 en betreft een ontslag op staande voet dat op 22 januari 2019 heeft plaatsgevonden. Verzoekster stelt dat het ontslag nietig is en vordert doorbetaling van loon, of in het geval van kennelijk onredelijk ontslag, een schadevergoeding.
De procedure omvatte een behandeling op 15 oktober 2019 en 10 december 2019. Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat verzoekster aanvankelijk werd bijgestaan door mr. E.J. Maduro, maar deze werd niet als gemachtigde toegelaten. Verzoekster kreeg de gelegenheid om een nieuwe gemachtigde te zoeken. De uitspraak werd gedaan op 17 december 2019.
Het Gerecht oordeelde dat het verzoek om kosteloos te procederen voldoende onderbouwd was en werd toegewezen. Echter, de verzoeken om de nietigheid van het ontslag en de schadevergoeding werden afgewezen. Het Gerecht stelde vast dat verzoekster niet tijdig de nietigheid van het ontslag had ingeroepen, waardoor dit verzoek niet meer kon worden toegewezen. Evenzo was het verzoek op basis van kennelijk onredelijk ontslag verjaard, omdat er geen stuitingshandeling binnen de vereiste termijn had plaatsgevonden.
Ten slotte werd verzoekster veroordeeld in de proceskosten van Bettina N.V., begroot op NAf 1.000. Deze beschikking werd uitgesproken door mr. Th. Veling in het openbaar.