ECLI:NL:OGEAC:2019:291

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
27 december 2019
Zaaknummer
CUR201800820
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring en eigendomsovergang van onroerend goed in Curaçao

In deze zaak vorderen eisers, wonende in Curaçao, een verklaring voor recht dat een perceel grond aan hen in eigendom toebehoort op basis van verkrijgende verjaring, zoals geregeld in artikel 3:105 BW. De eisers stellen dat zij het perceel, gelegen aan West Groot St. Joris 65A, sinds 1985 in bezit hebben, nadat een koopovereenkomst tot stand kwam met de eerdere eigenaar, [betrokkene]. De gedaagden, de gezamenlijke erfgenamen van [gedaagde], verzetten zich tegen deze vordering en stellen dat de eisers niet te goeder trouw zijn geweest en dat de koopovereenkomst uit 1968 niet rechtsgeldig was.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de eisers het perceel in bezit hebben gehad en dat de vordering van de gedaagden om het bezit te beëindigen inmiddels is verjaard. De rechter oordeelt dat het niet van belang is of de eisers of [betrokkene] te goeder trouw waren bij het verkrijgen van het bezit. De relevante vraag is of het bezit is verkregen en of de vordering tot beëindiging van dat bezit is verjaard. Het gerecht concludeert dat de eisers, door het onderhoud van het perceel en het verhuren van de woning, het bezit hebben behouden.

De rechter heeft geoordeeld dat de eisers recht hebben op de gevraagde verklaring voor recht, omdat zij het perceel in bezit hebben gehad en de rechtsvordering van de gedaagden is verjaard. De gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf 50 aan griffierecht, NAf 308,50 aan explootkosten en NAf 2.500 voor salaris. Het vonnis is uitgesproken op 16 december 2019 door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak van:
[EISER 1],
[EISERES 2],
wonende in Curaçao,
eisers,
gemachtigde: mr. L.L.A. Davelaar,
tegen
DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
verweerders,
vertegenwoordigd door: [kleinzoon].

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 26 februari 2018, met producties;
- de aanvulling op het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de behandeling ter zitting van 8 november 2019;
- de pleitnotities van mr. Davelaar.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In het kadaster staat [gedaagde] vermeld als eigenaar van het perceel grond West Groot St. Joris 65A, C112/40, E26/30 en C805/23, meetbrief 178/1968 (hierna: het perceel).
2.2. [
gedaagde] is op 15 augustus 1966 overleden.
2.3.
Op 27 maart 1968 is ten overstaan van een notaris met betrekking tot het perceel een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen enerzijds “de gezamenlijke eigenaren” als verkopers en anderzijds [betrokkene] als koper.
2.4.
Na totstandkoming van deze koopovereenkomst is in samenspraak van de erfgenaam die namens de verkopers heeft opgetreden enerzijds en [betrokkene] anderzijds de in 2.1 bedoelde meetbrief opgesteld. [betrokkene] heeft de koopprijs betaald, het perceel in gebruik genomen en daarop een (houten) huis doen bouwen.
2.5.
De notariële akte tot levering van de eigendom is niet tot stand gekomen.
2.6.
Op 9 augustus 1985 is ten overstaan van een (andere) notaris met betrekking tot het perceel een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen enerzijds [betrokkene] als verkoper en eisers als kopers.
2.7.
De notariële akte tot levering van de eigendom is niet tot stand gekomen.
2.8.
Na de totstandkoming van de overeenkomst is [betrokkene] in de woning op het perceel blijven wonen, tot aan haar dood op 24 september 1991.
2.9.
Sinds 13 mei 2015 verhuren eisers de woning op het perceel voor NAf 200 per maand.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen een verklaring voor recht dat het perceel aan hen in eigendom toebehoort wegens extinctieve verjaring.
3.2.
Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eisers in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering is gebaseerd op artikel 3:105 BW. Eisers stellen dat eerst [betrokkene] en daarna zijzelf het perceel in bezit hebben (gehad) en dat de vordering om aan dat bezit een einde te maken op grond van artikel 3:314 jo. 3:306 BW inmiddels is verjaard. Daardoor hebben eisers de eigendom verkregen, zo menen zij.
4.2.
Artikel 3:105 BW regelt de overgang van eigendom naar degene die het desbetreffende goed bezit op het moment dat de vordering om dat bezit te beëindigen verjaart. Niet van belang is of de bezitter op dat moment te goeder trouw is. Van belang is slechts of de vordering tot beëindiging van het bezit is verjaard en of op dat moment sprake is van bezit.
4.3.
Dit betekent dat veel van de in de conclusie van antwoord aangevoerde verweren niet van belang zijn. Gedaagden betogen dat noch [betrokkene] noch eisers te goeder trouw kunnen zijn geweest toen zij het perceel in bezit kregen. Ook voeren zij aan dat de koopovereenkomst uit 1968 kort nadien alweer is ontbonden omdat geen bouwvergunning is verkregen. Gedaagden menen verder dat er het nodige schort aan de koopovereenkomst uit 1968 en dat eisers onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de rechtstoestand op het moment van de totstandkoming van de koopovereenkomst van 1985. Al deze punten zijn niet relevant. Slechts van belang is of [betrokkene] respectievelijk eisers het perceel in bezit hebben gehad en, zo ja, vanaf wanneer.
4.4.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Of iemand een goed houdt voor zichzelf of voor een ander wordt naar verkeersopvatting beoordeeld met inachtneming van uiterlijke feiten.
4.5.
In dit geval staat vast dat in 1985 tussen [betrokkene] en eisers een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Uit deze overeenkomst volgt onmiskenbaar dat partijen de bedoeling hadden het bezit aan eisers te verschaffen. Eisers hebben gesteld dat zij vervolgens het beheer over het perceel en de zich daarop staande woning hebben gekregen. Zo hebben zij de woning en het perceel onderhouden door daaraan werkzaamheden te verrichten. Na de dood van [betrokkene] heeft de woning geruime tijd leeg gestaan totdat eisers de woning in 2015 zijn gaan verhuren. De maandelijkse huur wordt aan hen betaald.
4.6.
Deze gedragingen van eisers met betrekking tot het perceel staan niet op zichzelf, maar volgen op gedragingen van [betrokkene]. Vast staat dat ook [betrokkene] met betrekking tot het perceel een koopovereenkomst heeft getekend, waaruit de bedoeling van partijen blijkt dat het [betrokkene] het perceel in bezit zou krijgen. Eisers hebben onbetwist gesteld dat het [betrokkene] is geweest die vervolgens een woning op het perceel heeft gebouwd. Uit de stellingen van eisers moet worden afgeleid dat [betrokkene] in die woning is gaan wonen.
4.7.
Uit deze feiten volgt naar het oordeel van het gerecht dat eerst [betrokkene] en later eisers het bezit van het perceel hebben verkregen. Dat zij het perceel zijn gaan houden voor iemand anders dan voor zichzelf, kan uit de feiten niet worden afgeleid. In elk geval volgt dat niet uit het gegeven dat het na de totstandkoming van de koopovereenkomsten niet van een notariële akte tot levering is gekomen. Hiertegenover hebben gedaagden niets concreets gesteld. Bovengenoemde vertegenwoordiger van gedaagden, een achterkleinzoon van [gedaagde] en opgegroeid in het huis waarin [gedaagde] heeft gewoond, heeft weliswaar verklaard dat hij [betrokkene] niet kende, maar uit zijn verklaring volgt ook dat hij niet werkelijk bekend was met het perceel totdat de onderhavige kwestie is gaan spelen.
4.8.
Op grond van het voorgaande moet als vaststaand worden aangenomen dat [betrokkene] kort na de totstandkoming van de koopovereenkomst in 1968 het perceel in bezit heeft gekregen. Vanaf dat moment konden de gezamenlijke erfgenamen van [gedaagde] een vordering instellen om aan eventueel onrechtmatig bezit een einde te maken. Die rechtsvordering is, ook naar het destijds geldende recht, verjaard. Omdat niet gebleken is dat eisers het bezit na 1985 op enig moment hebben verloren, moet er vanuit worden gegaan dat zij het bezit hadden op het moment dat deze rechtsvordering verjaarde. Daarmee hebben eisers de eigendom verkregen. De gevraagde verklaring voor recht kan dus worden gegeven.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 50 aan griffierecht, NAf 308,50 aan explootkosten en NAf 2.500 voor salaris.

5.De beslissing

5.1.
verklaart voor recht dat het perceel bedoeld in 2.1 in eigendom toebehoort aan eisers;
5.2.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 december 2019.