1.1Volgens hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.1, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Ltu (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HI) waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, dienen verzoeken van vreemdelingen voor eerste toelating tot Curaçao in het buitenland te worden afgewacht (uitlandigheidsvereiste). Indien de vreemdeling reeds illegaal op Curaçao verblijft, kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu.
2. Eiseres, geboren op 7 oktober 1967, heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij is op 9 september 2013 Curaçao als toerist ingereisd en is na afloop van de duur van het toeristisch verblijf niet vertrokken.
Bij brief van 15 december 2016 (het dispensatieverzoek), bij verweerder ingediend op 16 december 2016, heeft eiseres verweerder verzocht om dispensatie voor haar illegaal verblijf en om ontheffing van het uitlandigheidsvereiste zodat zij in Curaçao mag verblijven om haar verblijfsaanvraag in te kunnen dienen en de reactie hierop hier te lande te mogen afwachten.
Verweerder heeft in de persoon van de toenmalige minister van Justitie op die brief gesteld: “akkoord ontheffing uitlandigheidsverzoek”, voorzien van zijn handtekening en gedateerd op 20 maart 2017 (de toezegging).
3. Bij het bestreden besluit is de afwijzing gehandhaafd alleen nog in verband met het niet voldoen aan het uitlandigheidsvereiste.
4. Naar het oordeel van het Gerecht slaagt het betoog van eiseres dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Eiseres heeft in beroep een schriftelijke verklaring van 23 januari 2019 van de toenmalige minister van Justitie overgelegd, waarin deze de toezegging bevestigt. Verweerder heeft de waarachtigheid van die verklaring niet betwist, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de toezegging is gedaan door verweerder. Dat hiermee de Toelatingsorganisatie werd gepasseerd, die namens verweerder verblijfsaanvragen afdoet, regardeert eiseres niet. Verweerder heeft verder geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld kan worden dat eiseres in redelijkheid niet mocht vertrouwen op de toezegging, en evenmin zwaarwegende omstandigheden gesteld die eraan in de weg zouden staan in dit individuele geval de toezegging gestand te doen.
5. De slotsom is dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. Het Gerecht zal verder bepalen dat verweerder binnen zes weken opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Het Gerecht ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als na te melden.