ECLI:NL:OGEAC:2019:282

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
CUR201803703
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het vertrouwensbeginsel in verblijfsaanvraag en uitlandigheidsvereiste

In deze zaak heeft eiseres, een Dominicaanse vrouw, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf in Curaçao, met als doel gezinsvorming. De minister van Justitie had haar aanvraag afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste, dat inhoudt dat aanvragen van vreemdelingen voor eerste toelating tot Curaçao in het buitenland moeten worden afgewacht. Eiseres, die sinds 2013 in Curaçao verblijft, betoogde dat de afwijzing in strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat zij een toezegging had ontvangen van de toenmalige minister van Justitie dat zij ontheffing zou krijgen van het uitlandigheidsvereiste.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2019 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, ondersteund door een schriftelijke verklaring van de minister. Het Gerecht oordeelde dat de minister de waarachtigheid van de verklaring niet had betwist en dat eiseres in redelijkheid op de toezegging had mogen vertrouwen. Het Gerecht concludeerde dat het bestreden besluit moest worden vernietigd wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. Tevens werd bepaald dat de minister binnen zes weken opnieuw op het bezwaar moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres en moest het Land Curaçao het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om toezeggingen aan burgers na te komen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[naam eiseres],

verblijvend in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.K.H. Ayubi, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.X.T. Hato, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 9 januari 2018 (de afwijzing) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinsvorming/gezinshereniging (het verzoek).
Bij beschikking van 16 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 4 oktober 2019 plaatsgevonden. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
1.1
Volgens hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.1, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Ltu (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HI) waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, dienen verzoeken van vreemdelingen voor eerste toelating tot Curaçao in het buitenland te worden afgewacht (uitlandigheidsvereiste). Indien de vreemdeling reeds illegaal op Curaçao verblijft, kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu.
2. Eiseres, geboren op 7 oktober 1967, heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij is op 9 september 2013 Curaçao als toerist ingereisd en is na afloop van de duur van het toeristisch verblijf niet vertrokken.
Bij brief van 15 december 2016 (het dispensatieverzoek), bij verweerder ingediend op 16 december 2016, heeft eiseres verweerder verzocht om dispensatie voor haar illegaal verblijf en om ontheffing van het uitlandigheidsvereiste zodat zij in Curaçao mag verblijven om haar verblijfsaanvraag in te kunnen dienen en de reactie hierop hier te lande te mogen afwachten.
Verweerder heeft in de persoon van de toenmalige minister van Justitie op die brief gesteld: “akkoord ontheffing uitlandigheidsverzoek”, voorzien van zijn handtekening en gedateerd op 20 maart 2017 (de toezegging).
3. Bij het bestreden besluit is de afwijzing gehandhaafd alleen nog in verband met het niet voldoen aan het uitlandigheidsvereiste.
4. Naar het oordeel van het Gerecht slaagt het betoog van eiseres dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Eiseres heeft in beroep een schriftelijke verklaring van 23 januari 2019 van de toenmalige minister van Justitie overgelegd, waarin deze de toezegging bevestigt. Verweerder heeft de waarachtigheid van die verklaring niet betwist, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de toezegging is gedaan door verweerder. Dat hiermee de Toelatingsorganisatie werd gepasseerd, die namens verweerder verblijfsaanvragen afdoet, regardeert eiseres niet. Verweerder heeft verder geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan geoordeeld kan worden dat eiseres in redelijkheid niet mocht vertrouwen op de toezegging, en evenmin zwaarwegende omstandigheden gesteld die eraan in de weg zouden staan in dit individuele geval de toezegging gestand te doen.
5. De slotsom is dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. Het Gerecht zal verder bepalen dat verweerder binnen zes weken opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Het Gerecht ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als na te melden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • bepaaltdat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd Nederlands-Antilliaanse guldens), te betalen aan eiseres;
  • gelasthet Land Curaçao aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 13 december 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. H.L. Loeff, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.