ECLI:NL:OGEAC:2019:278

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
CUR201700387
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van lichamelijk onderzoek door vrouwelijke arts en de gevolgen voor het recht op ziekengeld

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonend in Curaçao, en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de SVB, waarin hij per 30 juni 2016 arbeidsgeschikt was verklaard en zijn recht op ziekengeld was beëindigd. Eiser weigerde een lichamelijk onderzoek door een vrouwelijke controlerend geneeskundige, en beriep zich op zijn geloofsovertuiging. Het Gerecht oordeelde dat de enkele mededeling dat een onderzoek door een vrouwelijke arts in strijd zou zijn met een niet nader gespecificeerde geloofsovertuiging, geen grondslag biedt voor een geslaagd beroep op artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser had zich eerder herhaaldelijk onderworpen aan een lichamelijk onderzoek door dezelfde vrouwelijke arts, en had ten tijde van de weigering niet op zijn geloofsovertuiging gewezen.

Het Gerecht concludeerde dat de SVB terecht had gehandeld door de beëindiging van het ziekengeld te handhaven, omdat eiser zijn recht op ziekengeld had verloren door zijn weigering om mee te werken aan het onderzoek. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door de SVB dat de beëindiging zou worden herroepen. De uitspraak van het Gerecht verklaarde het beroep van eiser ongegrond en handhaafde de bestreden beschikking. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. E. Fa Si Oen, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 14 juli 2016 heeft verweerster eiser per 30 juni 2016 arbeidsgeschikt verklaard en het recht op ziekengeld op grond van de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv) per 30 juni 2016 beëindigd (de beëindiging).
Bij beschikking van 3 april 2017 (de bestreden beschikking) heeft verweerster het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden beschikking beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 13 november 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van de LvZv heeft de werknemer geen recht op tegemoetkoming of verliest hij dit recht indien hij niet op de tijden en plaatsen, door verweerster aangewezen, de controlerende geneeskundige toestaat hem te onderzoeken.
2. Verweerster heeft bij de bestreden beschikking de beëindiging gehandhaafd, en daaraan ten grondslag gelegd dat eiser op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d (lees: e) van de LvZV zijn recht op ziekengeld verloor doordat hij op 30 juni 2016 een lichamelijk onderzoek door de controlerend geneeskundige heeft geweigerd.
3. Het betoog van eiser dat de bestreden beschikking is genomen in strijd met zijn recht op vrijheid van godsdienst, zoals vastgelegd in artikel 6 (lees: 9) van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), faalt reeds omdat eiser zijn geloofsovertuiging die aan een onderzoek door een vrouwelijke arts in de weg zou staan, niet heeft beargumenteerd. De loutere mededeling dat een onderzoek door een vrouwelijke arts in strijd zou zijn met een niet nader gespecificeerde geloofsovertuiging vormt geen grondslag voor een geslaagd beroep op artikel 9 van het EVRM. Daarbij komt dat eiser zich eerder herhaaldelijk wel aan een lichamelijk onderzoek door dezelfde vrouwelijke controlerend geneeskundige heeft onderworpen, terwijl hij ten tijde van de weigering het lichamelijk onderzoek te ondergaan zich niet heeft beroepen op zijn geloofsovertuiging.
4. Ook het beroep dat eiser heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De vraag van de voorzitter van de bezwaarcommissie of eiser bereid zou zijn om, indien mogelijk, alsnog mee te werken aan een lichamelijk onderzoek door de SVB, maar dan door een mannelijke controlerende arts, is niet een van het bevoegde bestuursorgaan afkomstige ondubbelzinnige toezegging dat de beëindiging alsdan zou kunnen worden herroepen. Van een rechtens te honoreren gewekte verwachting is ook verder niet gebleken.
5. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard en de bestreden beschikking kan in stand blijven.
6. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.