ECLI:NL:OGEAC:2019:277

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
CUR201701360
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van de Landsverordening Ziekteverzekering en de relatie tot een bedrijfsongeval

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had zich in 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld, maar verweerster heeft dit recht per 9 februari 2017 beëindigd op basis van de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZV). Eiseres betwistte deze beëindiging en stelde dat haar arbeidsongeschiktheid voortvloeide uit een bedrijfsongeval in 2010, waardoor zij aanspraak zou moeten maken op ongevallengeld onder de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOV).

De procedure begon met een beschikking van verweerster op 25 januari 2017, waarin het recht op ziekengeld werd beëindigd. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard in een beschikking van 18 juli 2017. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing. Tijdens de openbare zitting op 13 november 2019 werd de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een verzekeringsarts.

Het Gerecht overwoog dat op basis van de LvZV een werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht heeft op ziekengeld voor maximaal twee jaar. Verweerster had terecht geconcludeerd dat de klachten van eiseres in 2014 niet voortvloeiden uit het bedrijfsongeval, maar uit degeneratieve slijtage van de wervelkolom. Het Gerecht verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en handhaafde de beslissing van verweerster. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is definitief, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[naam eiseres],

wonend in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam voor verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 25 januari 2017 heeft verweerster het recht van eiseres op ziekengeld voor de op de ziektemeldingskaart met nummer 640.361 (de ziektemeldingskaart) vermelde ziekteoorzaak met ingang van 9 februari 2017 beëindigd (de beëindiging).
Bij beschikking van 18 juli 2017 (de bestreden beschikking) heeft verweerster het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden beschikking beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 13 november 2019. Eiseres is daar verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door drs. N. Huizing, verzekeringsarts.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZv), heeft de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, aanspraak op ziekengeld met ingang van de derde dag na die van de ziekmelding. Ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak vervalt die aanspraak twee jaar nadien, ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst.
2. Verweerster heeft aan de beëindiging ten grondslag gelegd dat de periode van maximaal twee jaar dat eiseres wegens dezelfde ziekteoorzaak aanspraak kon maken op ziekengeld was verstreken, zodat die aanspraak op grond van artikel 5, eerste lid, van de LvZV diende te worden beëindigd. Bij de bestreden beschikking heeft verweerster de beëindiging gehandhaafd, onder weerlegging van de stelling van eiseres dat haar arbeidsongeschiktheid als gevolg van rugklachten voortvloeide uit een bedrijfsongeval in 2010 (het bedrijfsongeval).
3. Eiseres betoogt dat verweerster bij de bestreden beschikking miskent dat haar arbeidsongeschiktheid uit het bedrijfsongeval voortvloeit, zodat haar aanspraak geacht moet worden te zijn gebaseerd op de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOV). Zij had, aldus eiseres, geen aanspraak op ziekengeld, maar op ongevallengeld en nu de LvOV geen expiratiedatum van twee jaar kent, kon verweerster dus niet overgaan tot beëindiging van haar uitkering.
3.1
Na het bedrijfsongeval heeft eiseres zich op 11 januari 2010 ziek gemeld bij verweerster. Zij is destijds gediagnosticeerd met myogene (spier gerelateerde) pijnklachten bij hyperextensie/flexie trauma na kop-staartbotsing en zij heeft op grond daarvan een uitkering op grond van de LvOv gekregen.
Op 1 augustus 2014 heeft eiseres zich weer ziek gemeld, volgens de ziektemeldingskaart 640361 wegens rugpijn met uitstraling naar haar rechterbeen.
Zij is tot 29 januari 2015 arbeidsongeschikt verklaard. De rugklachten van eiseres in 2014 zijn blijkens een MRI-scan van degeneratieve aard (slijtage wervelkolom). Uit de medische verklaringen van neuroloog V. Jaramillio van 14 juli 2014, 29 september 2014 en 23 oktober 2014 blijkt dat bij eiseres op grond van de MRI-scan de diagnose “
chronic cervicalgia and radicular syndrome L4 right side due stenosis recesus foraminal right side and degenerative changes”is gesteld. Eiseres heeft zich op 9 februari 2015 wederom arbeidsongeschikt gemeld wegens rugpijn met uitstraling naar haar rechterbeen. Uit het bericht van het St. Elisabeth Hospital van 2 april 2015 blijkt dat de bevinding van het onderzoek is: “
Lumbale wervelkolom, stenose L3 L4, L5.”
De verzekeringsarts heeft ter zitting toegelicht dat uit de medisch beschikbare informatie volgt dat de klachten waarmee eiseres zich in 2014 ziek heeft gemeld het gevolg zijn van slijtage van de wervelkolom en dat er geen medische grond is om aan te nemen dat die slijtage is veroorzaakt door het bedrijfsongeval.
3.2
Gelet op die informatie is het Gerecht van oordeel dat verweerster op goede gronden heeft geconcludeerd dat de klachten die aan de ziekmeldingen in augustus 2014 en februari 2015 ten grondslag lagen, niet voortvloeiden uit het bedrijfsongeval. Verweerster heeft dan ook terecht de LvZV toegepast. Het betoog faalt.
4. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard en de bestreden beschikking kan in stand blijven.
5. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, en L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.