ECLI:NL:OGEAC:2019:276

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
CUR201700364
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ongevallengeld op basis van niet aangetoond bedrijfsongeval

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 december 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, wonende in Curaçao, en de Sociale Verzekeringsbank (verweerster). Eiser had verzocht om ongevallengeld in plaats van ziekengeld, maar verweerster heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen objectieve feiten waren die erop wezen dat eiser een bedrijfsongeval had gehad dat de ernstige nek- en rugklachten had veroorzaakt, die hem arbeidsongeschikt maakten. De verzekeringsarts bevestigde dat de klachten voortkwamen uit slijtage en niet uit een trauma.

Het proces begon met een beschikking van verweerster op 31 maart 2017, waarin de aanvraag van eiser werd afgewezen. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing. Tijdens de openbare behandeling op 26 september 2018 en de voortzetting op 13 november 2019, werd het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven ontbrekende stukken in te dienen. Eiser betoogde dat het bedrijfsongeval niet op 16 juli 2014 had plaatsgevonden, maar op 27 oktober 2014, toen hij tijdens zijn werk als steigerbouwer een ernstig letsel opliep.

Het Gerecht oordeelde dat verweerster zorgvuldig onderzoek had gedaan naar het beweerdelijke ongeval en dat er geen bewijs was dat eiser een bedrijfsongeval had gehad. De slotsom was dat het beroep ongegrond werd verklaard en de bestreden beschikking in stand bleef. Het Gerecht zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 31 maart 2017 (de bestreden beschikking) heeft verweerster de aanvraag van eiser van 8 oktober 2015 (de aanvraag) om hem in plaats van ziekengeld op grond van de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZV) ongevallengeld op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (LvOV) toe te kennen, afgewezen.
Eiser heeft tegen de bestreden beschikking beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door drs. R.D. Pardo, controlerend geneeskundige.
Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen ontbrekende gedingstukken in te dienen en zich schriftelijk nader over de zaak uit te laten.
Verweerster heeft nader stukken ingediend en daarna hebben partijen zich schriftelijk nader over de zaak uitgelaten.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 november 2019. Eiser werd daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, ditmaal vergezeld door drs. N. Huizing, verzekeringsarts.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1 van de LvOV wordt onder ongeval verstaan: een ongeval dat de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking is overkomen.
Op grond van artikel 5, eerste lid, heeft de werknemer die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ongevallengeld genaamd, met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval bij de bank.
Op grond van artikel 11, eerste lid, vervallen de aanspraken krachtens deze landsverordening, indien het ongeval niet binnen een jaar na de dag, waarop het de werknemer is overkomen, bij verweerster is gemeld.
2. Verweerster heeft aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat eiser geen aanspraak heeft op ongevallengeld, omdat uit het daarnaar verrichte onderzoek niet is gebleken dat eiser een bedrijfsongeval heeft gehad, dat zijn arbeidsongeschiktheid wegens ernstige nek- en rugklachten heeft veroorzaakt. Verder heeft verweerder daarbij vastgesteld dat het vermeende bedrijfsongeval, dat volgens eiser bij zijn aanvraag zou hebben plaatsgevonden op 16 juli 2014 om 9:30 uur, bij haar niet binnen één jaar is gemeld, zodat artikel 11, eerste lid, van de LvOV aan toewijzing in de weg staat.
3. Eiser betoogt dat verweerster onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar het bedrijfsongeval dat volgens hem niet op 16 juli 2014, maar op 27 oktober 2014 tijdens zijn werk voor [bedrijf 1] als steigerbouwer op het terrein van [bedrijf 2] plaatsvond. Toen zou hij zijn hoofd hard hebben gestoten tegen een steigerbuis, waarna hij daar ruim een uur bewusteloos op de grond zou hebben gelegen. Daardoor zou hij ernstig letsel aan zijn nek en rug hebben opgelopen, wat in mei 2015 noopte tot een medische uitzending voor een operatieve ingreep in Colombia en daarna tot nog meer medisch ingrijpen. Volgens eiser moet op grond van de beschikbare gegevens worden geconcludeerd dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg was van het door hem beschreven bedrijfsongeval.
3.1
Het betoog faalt. Gebleken is dat verweerder uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar het beweerdelijke bedrijfsongeval op 27 oktober 2014 en daarbij de medische verslaglegging over eiser heeft betrokken en de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen. Daarmee heeft zij aan haar plicht zorgvuldig de feiten ter zake vast te stellen voldaan, waarbij het Gerecht er op wijst dat het bewijsrisico bij eiser ligt.
Met verweerster is het Gerecht van oordeel dat uit dat onderzoek geen objectieve feiten naar voren zijn gekomen op grond waarvan kan worden aangenomen dat eiser toen een bedrijfsongeval is overkomen als gevolg waarvan de ernstige nek- en rugklachten zijn ontstaan, die hem voor lange tijd arbeidsongeschikt hebben gemaakt. Daarvoor bestaat te minder grond nu, zoals de verzekeringsarts ter zitting heeft bevestigd, uit de medische informatie blijkt dat de nek- en rugklachten van eiser, als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt was, het gevolg zijn van slijtage en niet van een trauma.
4. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en de bestreden beschikking in stand kan blijven.
5. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, voorzitter, en mrs. L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Loef, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.