ECLI:NL:OGEAC:2019:271

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
F 17/2006
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodregeling en kostenvaststelling in het kader van de First Curaçao International Bank N.V.

In deze beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gedateerd 22 oktober 2019, wordt de noodregeling ten aanzien van de First Curaçao International Bank N.V. (FCIB) behandeld. De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) heeft verzocht om vaststelling van de kosten van de noodregeling, die ten laste komen van de kredietinstelling. De procedure verwijst naar eerdere beschikkingen en verzoekschriften van CBCS, waarin kosten van de noodregeling zijn vastgesteld en aanvullende verzoeken zijn gedaan.

Artikel 35 lid 1 van de Landsverordening Toezicht Bank- en Kredietwezen 1994 (LTBK) bepaalt dat het Gerecht het bedrag van de kosten van de noodregeling vaststelt. CBCS heeft in haar verzoekschrift van 29 januari 2019 de kosten van de noodregeling vastgesteld op NAf 4.585.217,10, inclusief een voorschot voor toekomstige kosten. De rapportage van CBCS van 23 april 2019 gaf aan dat de huidige directie niet op de hoogte was van eerdere beschikkingen die de kosten verhoogden.

Het Gerecht heeft de kosten over de periode van 1 januari 2009 tot en met 16 augustus 2019 vastgesteld op NAf 5.523.904,83. Voor andere perioden kon geen kostenvaststelling plaatsvinden vanwege een gebrek aan voldoende onderbouwing en verantwoording. De rol van de rechter in Curaçao bij noodregelingen is beperkt, waarbij de rechter enkel de kosten vaststelt en geen toezicht houdt op de uitvoering van de noodregeling, wat in tegenstelling is tot de situatie in Nederland.

De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en het Gerecht heeft benadrukt dat bij toekomstige verzoeken om kostenvaststelling een gedetailleerd overzicht van kosten en werkzaamheden moet worden bijgevoegd, vergelijkbaar met de richtlijnen voor faillissementen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

BESCHIKKING

in de noodregeling ten aanzien van
FIRST CURAÇAO INTERNATIONAL BANK N.V.

De procedure

1. Verwezen wordt naar:
- de beschikking van 9 oktober 2006 waarbij de noodregeling werd uitgesproken;
- de beschikking van 23 november 2007 houdende voorlopige vaststelling van kosten als bedoeld in art. 35 Landsverordening Toezicht Bank- en Kredietwezen 1994 (LTBK);
- het verzoekschrift van mr. Francisco namens de Centrale Bank van Curacao en Sint Maarten (‘CBCS’) van 29 januari 2019;
- de rapportage van CBCS van 23 april 2019;
- het verzoekschrift van mrs. Keizer en Francisco namens CBCS van 27 augustus 2019.

Beoordeling

2. Artikel 35 lid 1 LTBK bepaalt dat het Gerecht het bedrag vaststelt van de kosten van de noodregeling, welke kosten ten laste komen van de kredietinstelling. Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvatten de kosten van de noodregeling de door of namens CBCS ter zake gedane uitgaven en de vergoeding van de door of namens haar ter zake verrichte werkzaamheden.
3. Bij verzoekschrift van 29 januari 2019 heeft CBCS verzocht de kosten van de noodregeling vast te stellen op NAf 4.585.217,10. Het betrof de gemaakte kosten ad NAf 3.585.217,10 over de periode 2010 tot en met 2018, vermeerderd met NAf 1 miljoen als voorschot voor de nadien gemaakte en te maken kosten.
4. In haar rapportage van 23 april 2019 heeft CBCS gesteld dat haar huidige directie niet bekend was met de (na indiening van het verzoekschrift ontvangen) beschikking van 23 november 2007 waarbij de eerder voorlopig op NAf 500.000 begrote kosten werden verhoogd met NAf 25.000.000.
5. Bij verzoekschrift van 27 augustus 2019 verzoekt CBCS om, in aanvulling op de reeds vastgestelde voorschotten (NAf 500.000 bij beschikking van 9 oktober 2006 en NAf 25.000.000 bij beschikking van 23 november 2007) een voorschot vast te stellen van NAf 8.813.904,83.
6. Volgens CBCS zijn de volgende kosten gemaakt en nog te maken:
a. a) NAf 16.878.690,90 over de periode 9 oktober 2006 t/m 24 juli 2007
b) NAf 8.621.309,10 als begroot bedrag voor de periode juni 2007 t/m december 2007
(2008 ontbreekt in de opgave)
c) NAf 5.523.904,83 over de periode 1 januari 2009 t/m 16 augustus 2019
d) NAf 3.290.000 als voorschot voor de periode 17 augustus 2019 t/m de beoogde einddatum 31 maart 2020.
7. Het verzoek om vaststelling van de kosten over de periode bedoeld onder c) is genoegzaam onderbouwd.
8. Voor de bedragen onder a) en b) ontbreekt een voldoende onderbouwing en verantwoording. Op basis van wat tot dusver is aangevoerd - in wezen niet meer dan het tienregelige staatje overgelegd als productie 2 bij het verzoekschrift van 24 juli 2007 - kan niet worden vastgesteld dat en hoe (binnen een tijdsbestek van vijftien maanden) ruim NAf 25 miljoen is besteed aan de noodregeling van FCIB.
9. In dit verband wijst het gerecht nog op het bericht van het gerecht aan het bestuur van CBCS van 18 juli 2016, waarin onder meer het volgende staat:
“Zoals u weet is de rol van de rechter te Curacao bij noodregelingen zeer beperkt. De rechter beslist op het verzoek tot toepassing van de noodregeling, maar komt vervolgens nog slechts in beeld voor de vaststelling van de kosten. Anders dan in Nederland, kent onze wet geen toezicht door en verslaglegging aan een rechter-commissaris. Het toezicht is geheel toevertrouwd aan de Centrale Bank, met een uitzondering dus voor de kosten.
Ik heb de gang van zaken in de lopende noodregelingen eens doorgenomen. Het betreft:
Banco Latino (1994)- NAf 4.250.000
Banco Consolidado (1994) - NAf 1.750.000
Banco Principal (1995) - NAf 1.750.000
Interunion Bank (1996) - NAf 750.000
Stichting Spaarfonds HMK-HMB (2000) - Naf 35.000
FCIB (2006) - NAf 25.500.000
Giro Bank (2013) - NAf 5.809.930,27
Het totaal van de tot dusver door het Gerecht begrote kosten (voorschotten) staat in deze opsomming steeds vermeld.
In alle dossiers worstelen de RC's met het feit dat zij zonder zicht op de uitvoering van de noodregeling invulling moeten geven aan hun wettelijke taak de kosten (marginaal) te toetsen. Ik verwijs in het bijzonder naar de aangehechte brief van RC mr. Hoppers van 5 augustus 2003.
Ik zou willen voorstellen dat in het vervolg bij verzoeken ex art. 35 LTBK ten behoeve van de RC een informatief verslag wordt bijgevoegd, vergelijkbaar met de openbare verslagen zoals curatoren in faillissementen die gewoon zijn in te dienen. Dit zoveel mogelijk met inachtneming van de Faillissementsrichtlijnen 2012 en de daarbij gevoegde modellen, te vinden op de website van het Hof: (…)
Voor de cijfermatige onderbouwing van verzoeken om kostenvaststelling zou voorts standaard op zijn minst een overzicht moeten worden bijgevoegd van de betaalde facturen van externe deskundigen, met vermelding van de namen van de betrokkenen, de basis waarop wordt gedeclareerd (uur/dag), het afgesproken tarief en de aard van de werkzaamheden, alsmede een overzicht van de interne kosten van de Centrale Bank (door wie, wat, wanneer, hoeveel tijd, hoe berekend).
En uiteraard dient na vaststelling van een voorschot, zoals bij FCIB in 2007, steeds een afrekening te volgen.”
10. Bij gebreke van een voldoende onderbouwing en verantwoording zal met betrekking tot de periode 9 oktober 2006 tot en met 31 december 2007 en over 2008 geen kostenvaststelling kunnen plaatsvinden.
11. De vaststelling van een voorschot voor de periode 17 augustus 2019 tot de beoogde einddatum 31 maart 2020 ligt gelet op het voorgaande niet in de rede. Met betrekking tot die periode zal CBCS een nader verzoek kunnen doen tot vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Naar analogie van hetgeen in de Faillissementsrichtlijnen 2012 van curatoren en bewindvoerders wordt verlangd, zal de bij een volgend verzoek gevoegde kostenopstelling moeten zijn getekend door de aangestelde gemachtigden.

Beslissing

Het Gerecht:
stelt het ten laste van FCIB komende bedrag van de kosten van de noodregeling over de periode van 1 januari 2009 tot en met 16 augustus 2019 vast op NAf 5.523.904,83.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2019, in aanwezigheid van de griffier.