In deze zaak heeft de vennootschap naar Venezolaans recht, Importadora Gran Roque C.A. (IGR), een kort geding aangespannen tegen de South American International Bank Curaçao N.V. (de bank) vanwege de opzegging van hun bancaire relatie en de weigering van de bank om het saldo van IGR uit te keren. De procedure begon met een verzoekschrift van IGR op 11 oktober 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 oktober 2019. IGR vorderde betaling van een bedrag van EUR 486.197,80, EUR 520 en USD 6.232,34, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De bank voerde verweer en stelde dat zij niet kon overgaan tot uitkering vanwege internationale sancties tegen Venezuela, die volgens haar de uitvoering van de opdracht belemmerden.
Het gerecht heeft de vordering van IGR toegewezen, waarbij het oordeelde dat de bank haar contractuele verplichtingen niet kon ontlopen op basis van de door haar aangevoerde sancties. Het gerecht oordeelde dat de bank niet aannemelijk had gemaakt dat de sancties daadwerkelijk van toepassing waren op de situatie van IGR. De bank was ook niet in staat om te bewijzen dat de opzegging van de bancaire relatie door IGR niet leidde tot een verplichting voor de bank om het saldo uit te keren. Het gerecht verwierp de argumenten van de bank over overmacht en schuldeisersverzuim, en concludeerde dat de belangen van IGR zwaarder wogen dan de bezwaren van de bank. De bank werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.