ECLI:NL:OGEAC:2019:262

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
CUR201904019
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van voorschot op overlijdensschade in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, hebben eisers, [EISER SUB 1] en [EISERES SUB 2], een kort geding aangespannen tegen Stichting SINT ELISABETH HOSPITAAL en Dr. [GEDAAGDE SUB 2]. De eisers, die in de Verenigde Staten wonen, vorderden een voorschot van USD 75.000 op de overlijdensschade van hun (stief)moeder, die het gevolg was van een medische fout. De zaak is behandeld op 18 november 2019, waarbij mr. R.A.P.H. Pols als gemachtigde van eisers optrad en mr. W. Princée de gedaagden vertegenwoordigde.

De achtergrond van de zaak betreft een eerder vonnis van 15 augustus 2016, waarin gedaagden hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de medische fout die door Dr. [GEDAAGDE SUB 2] was gepleegd. Eisers hebben herhaaldelijk aangedrongen op betaling van een voorschot, maar gedaagden hebben dit tot dan toe niet voldaan. De gedaagden hebben betwist dat mr. Pols bevoegd was om eiseres sub 2 te vertegenwoordigen, maar het gerecht oordeelde dat er geen bewijs was dat deze vertegenwoordiging niet geldig was.

Het gerecht heeft geoordeeld dat eisers voldoende spoedeisend belang hebben bij de toewijzing van hun vordering en dat de toezegging van gedaagden om een voorschot te betalen, moet worden nagekomen. Gedaagden zijn veroordeeld om USD 25.000 aan eisers te betalen, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 november 2019
Zaaknummer: CUR201904019
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.[EISER SUB 1],

2. [EISERES SUB 2],
optredend als en ten behoeve van wijlen hun (stief)moeder [naam (stief)moeder],
beiden wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
eisers in kort geding,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen

1.Stichting SINT ELISABETH HOSPITAAL,

zetelend in Curaçao,

2. Dr. [GEDAAGDE SUB 2],

wonend in Curaçao,
gedaagden in kort geding,
gemachtigde: mr. W. Princée.

1. Het procesverloop

1.1
Eisers hebben op 25 oktober 2019 een verzoekschrift met stukken ingediend. Namens gedaagden zijn stukken in het geding gebracht. Het kort geding is behandeld ter zitting van 18 november 2019. Mr. Princée heeft een pleitnota overgelegd.
1.2
Vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
In dit kort geding wordt uitgegaan van het volgende:
a. a) Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van dit gerecht van 15 augustus 2016, zaaknummer: AR 19274/2004, gewezen tussen ‘de erven van [naam (stief)moeder]’ als eisers (met mr. Pols als hun advocaat) en de gedaagden in dit kort geding als gedaagden, is onder meer als volgt beslist:
3.1.
verklaart voor recht dat gedaagden, hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor de medische (kunst)fout die door dr. [gedaagde sub 2] binnen het Sehos jegens de patiënt (wijlen de heer […]) is gepleegd tijdens de voorbereiding op de operatieve ingreep op 7 februari 2001;
3.2.
veroordeelt gedaagden, hoofdelijk, tot vergoeding van de schade die de erven van […] als gevolg daarvan hebben geleden, op te maken bij staat;
b) In opdracht van mr. Pols is door Pott Expertise te Velp een overlijdensschadeberekening opgesteld. De berekening van 6 april 2018 sluit op een bedrag van USD 400.255,15. Dit rapport en de daaraan ten grondslag liggende stukken zijn aan Sedgwick, het schaderegelingsbureau van (de verzekeraar van) gedaagden gestuurd.
c) Vanaf augustus 2018 is tussen mr. Pols en Sedgwick gecorrespondeerd en is door mr. Pols aangedrongen op een voorschot op schadevergoeding en/of een inhoudelijke reactie.
d) Bij e-mail van Sedgwick aan mr. Pols van 28 december 2018 wordt hem onder meer als volgt bericht:
“Wanneer u mij een kopie van de ID van de zoon stuurt dan zal Medirisk een voorschot van USD 25.000,- betalen op uw derdenrekening.”
e) Op 23 januari 2019 heeft mr. Pols Sedgwick een kopie van het paspoort van eiser sub 1 gestuurd. Vervolgens heeft hij Sedgwick herhaaldelijk tevergeefs om betaling van het voorschot van USD 25.000 gevraagd.
f) Op 13 november 2019, dus na het aanhangig maken van dit kort geding, heeft Sedgwick een overlijdensschadeberekening doen toekomen aan de verzekeraar van gedaagden. Die berekening komt erop neer dat het overlijden van patiënt […] in financiële zin voordeel voor de erven heeft opgeleverd, geen schade.
3. De vordering en het verweer
3.1
Eisers vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad bij wege van voorschot gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan eisers NAf 75.000 te voldoen.
3.2
Gedaagden hebben verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang, zal hierna worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1
Gedaagden hebben in de eerste plaats vraagtekens geplaatst bij de vertegenwoordigingsbevoegdheid van mr. Pols ten aanzien van eiseres sub 2. Uitgangspunt van artikel 22 lid 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering – en praktijk sinds mensenheugenis – is dat de advocaat op dit punt op zijn woord wordt geloofd. Door gedaagden zijn geen omstandigheden gesteld die het verlangen van bewijs van de machtiging zouden kunnen rechtvaardigen. Bovendien is een dergelijk bewijs al wel gelegen in de bij het verzoekschrift gevoegde verklaring van eiseres sub 2 dat betalingen met betrekking tot deze zaak via het kantoor van mr. Pols moeten plaatsvinden.
4.2
De correspondentie die tussen mr. Pols en Sedgwick is gevoerd heeft tot de toezegging van 28 december 2018 geleid dat (door de verzekeraar van gedaagden) een voorschot van USD 25.000 op de derdengeldenrekening van mr. Pols zou worden voldaan. De aan die toezegging gestelde voorwaarde – toezending van een kopie van een identificatiebewijs van eiser sub 1 – is vervuld. Door gedaagden zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zij niet of niet langer aan deze toezegging zijn gebonden.
4.3
Dat gedaagden later tot het inzicht zijn gekomen dat beter aan de executeur – eiseres sub 2 – dan aan eiser sub 1 kan worden betaald (e-mail van mr. Princée van 18 juni 2019 en haar pleitnota sub 10) kan niet aan een veroordeling tot nakoming van de toezegging in de weg staan: het is immers ook eiseres sub 2 die in dit kort geding de betaling vordert.
4.4
Voor wat betreft het toegezegde voorschot staat de aanspraak van eisers vast. Zij hebben voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van die aanspraak in dit kort geding. Het door gedaagden gestelde restitutierisico kan daaraan niet in de weg staan, nu gesteld noch gebleken is dat dit risico groter is dan toen de toezegging werd gedaan.
4.5
De in dit kort geding door gedaagden geuite tegenwerpingen tegen de overlijdensschadeberekening van Pott kunnen geen grond zijn op terug te komen op de toezegging, hetgeen door gedaagden overigens ook niet wordt beweerd. Die tegenwerpingen staan er wel aan in de weg dat bij de huidige stand van zaken een hoger voorschot wordt toegewezen dan het reeds namens gedaagden toegezegde bedrag. Vaststelling van de schade gaat, gelet op de aard van de problematiek en het door gedaagden met verwijzing naar het rapport van Sedgwick gevoerde verweer, de mogelijkheden van een kort geding te buiten.
4.6
Gedaagden zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten. De stelling van gedaagden dat eisers rauwelijks tot dagvaarden zijn overgegaan, wat daar verder van zij, blijft zonder gevolgen. De consequentie van rauwelijks dagvaarden is doorgaans dat – indien de gedaagde partij dadelijk met de vordering instemt – de proceskosten als nodeloos gemaakt voor rekening van de eisende partij komen. Gedaagden hebben echter niet ingestemd met de vordering en hebben zich ook verweerd tegen het toewijsbaar geoordeelde deel daarvan.
5. Beslissing
Het gerecht:
rechtdoende in kort geding
5.1
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om bij wijze van voorschot USD 25.000 aan eisers – via de derdengeldenrekening van mr. Pols - te voldoen;
5.2
veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op NAf 750 aan griffierecht, NAf 852,92 aan oproepingskosten en NAf 1.500 voor salaris gemachtigde;
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde;
Aldus gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.