ECLI:NL:OGEAC:2019:250

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
CUR201903887
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een Memorandum of Understanding tussen een ziekenhuis en de overheid van Curaçao met betrekking tot schuldsanering en zorgbudgetten

In deze zaak vordert het Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos) nakoming van een Memorandum of Understanding (MOU) met het Land Curaçao, dat betrekking heeft op de sanering van schulden en de opening van een nieuw ziekenhuis. Sehos, dat sinds 1855 het gelijknamige ziekenhuis in Otrobanda exploiteert, heeft een nieuw ziekenhuis dat op 15 november 2019 in gebruik genomen zal worden. De MOU, die op 20 september 2013 is gesloten, bevat afspraken over de schuldsanering van Sehos, waarbij het Land Curaçao zich verplichtte om bepaalde schulden kwijt te schelden. Sehos stelt dat de continuïteit van de medische zorg in gevaar komt door het niet-nakomen van deze afspraken door het Land.

De procedure begon met een verzoekschrift van Sehos op 17 oktober 2019, gevolgd door een zitting op 22 oktober 2019. Sehos vorderde onder andere dat het Land verplicht werd om de schulden van Sehos, die voortvloeien uit de MOU, kwijt te schelden. Het Land verweerde zich tegen deze vorderingen en stelde dat Sehos geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen. De rechter oordeelde dat de vorderingen van Sehos niet voor toewijzing in aanmerking kwamen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de continuïteit van de zorg daadwerkelijk in gevaar was en omdat de vorderingen onvoldoende onderbouwd waren.

Uiteindelijk wees het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao de vorderingen van Sehos af en veroordeelde Sehos in de proceskosten van het Land. De uitspraak werd gedaan door mr. Th. Veling op 24 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de stichting
SINT ELISABETH HOSPITAAL,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mr. J.E. Lovert en mr. S. Pendjol-Klarenbeek,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mr. T.E. Matroos en mr. G.D. Maria.
Partijen zullen hierna Sehos en het Land genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedures is als volgt:
  • het verzoekschrift van 17 oktober 2019, met producties;
  • de aanvullende producties van Sehos;
  • de producties van het Land;
  • de behandeling ter zitting van 22 oktober 2019;
  • de pleitaantekeningen zijdens beide partijen.
1.2.
Uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Sehos (althans haar rechtsvoorganger) exploiteert sinds 1855 het gelijknamige ziekenhuis in Otrobanda.
2.2.
In Otrobanda wordt een nieuw ziekenhuis gebouwd. Ingebruikname van dit nieuwe ziekenhuis is gepland voor 15 november 2019.
2.3.
Na ingebruikname van het nieuwe ziekenhuis zal medische zorg niet meer worden verleend vanuit het huidige ziekenhuis van Sehos.
2.4.
Het nieuwe ziekenhuis zal worden geëxploiteerd door HNO Transitie en Exploitatie N.V. (hierna: HNO).
2.5.
Op 20 september 2013 is een “Memorandum of Understanding” (hierna: MOU) tot stand gekomen tussen het Land, Sehos en “de uitvoeringsorganisatie van de Stichting SONA” (hierna: Usona). Deze MOU luidt, voor zover van belang, als volgt:
III.
Komen overeen dat:
[…]
11. de schuldsanering van het SEHOS een onderdeel vormt van een integrale oplossing waarbij de navolgende uitgangspunten zullen worden gehanteerd:
- de problematiek van de netto-restschuld aan het einde van de transitieperiode zal in onderling overleg tussen SEHOS en het Land nader worden uitgewerkt;
- de netto-restschuld van SEHOS zal in principe worden afgelost uit de exploitatie van het SEHOS;
- de netto-restschuld die als dan uiteindelijk overblijft na herfinanciering en/of kwijtscheldingen komt voor rekening van het Land waarbij aangaande de aflossingsvoorwaarden tussen het Land en SEHOS nadere regelingen zullen worden getroffen.
12. de schuld van SEHOS aan het Land, bestaande uit loonbelasting en een lening door het Land, in het kader van het gestelde onder artikel 11 hiervoor, zal worden kwijtgescholden. De loonbelasting zal bij de realisatie van de totale financiering, als bedoeld in artikel 7 hiervoor, worden kwijtgescholden. De lening zal aan het einde van de transitieperiode worden kwijtgescholden.
13. de exploitatie van het huidige ziekenhuis (SEHOS) budget gefinancierd dient te worden met ingang van 1 januari 2014. Het Land onderschrijft dat dit budget jaarlijks geïndexeerd dient te worden. De exploitatie van het nieuwe ziekenhuis wordt eveneens budget gefinancierd.
2.6.
De minister van GMN heeft over 2016 en 2017 zogenoemde budgetbeschikkingen gegeven, waartegen Sehos bezwaar heeft gemaakt. Op dit bezwaar heeft de minister beslist bij besluiten van 22 november 2018. Tegen deze besluiten heeft Sehos beroep ingesteld bij het gerecht. Ook heeft Sehos beroep ingesteld tegen de budgetbeschikking over 2018 en 2019. Op deze beroepen is nog niet beslist. Op 18 oktober 2019 heeft Sehos in dit verband voorlopige voorzieningen gevraagd. Ook op die verzoeken heeft het gerecht nog niet beslist.
2.7.
Sinds 10 juli 2019 verleent Sehos geen zogenoemde electieve zorg meer. Sindsdien wordt in het ziekenhuis alleen nog acute en chronische zorg verleend.
2.8.
Bij brief van 9 oktober 2019 heeft Sehos aan de Minister van GMN een concept-vaststellingsovereenkomst voorgelegd, teneinde daarmee de schuldenproblematiek van Sehos te regelen.

3.Het geschil

3.1.
Sehos vordert het volgende:
MITSDIEN HET U E.A. MOGE BEHAGENbij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, gedaagde te bevelen
A. artikel 11 en 12 van de Memorandum of Understanding d.d. 20 september 2013 tussen het Land, SEHOS en USONA, jegens SEHOS na te komen door, uitgaande van de pro forma schuldenlast op balansdatum 31 augustus 2019 ad ANG 118.32 miljoen;
B. het Land te bevelen binnen een (1) week na het door uw Gerecht te wijzen vonnis, de schulden van SEHOS uit hoofde van leningsovereenkomsten c.q. liquiditeitssteun aan het Land, ad ANG 30.950.000, kwijt te schelden dan wel oninbaar te verklaren;
C. het Land te bevelen binnen een (1) week na het door uw Gerecht te wijzen vonnis, de schulden van SEHOS aan het Land bestaande uit loonbelasting, ad ANG 26.551.000, kwijt te schelden dan wel oninbaar te verklaren;
D.
Primair:
• het Land te bevelen aan SEHOS te voldoen, bij wijze van voorlopige voorziening ter uitvoering van de voorlopige afwikkeling van de restschuld, een bedrag ANG 44.775.390 waarvan een bedrag van ANG 18 miljoen binnen drie (3) dagen na het door U E.A. te wijzen vonnis dient te worden voldaan aan SEHOS, en vervolgens een bedrag van ANG 26.775.390 conform onderstaand betalingsschema [niet opgenomen, toevoeging gerecht] aan SEHOS wordt voldaan;
Subsidiair:
• het Land te bevelen aan SEHOS te voldoen, bij wijze van voorschot op schadevergoeding, een bedrag van ANG 44.775.390, waarvan een bedrag van ANG 18 miljoen binnen drie (3) dagen na het door U E.A. te wijzen vonnis dient te worden voldaan aan SEHOS, en vervolgens een bedrag van ANG 26.775.390 conform onderstaand betalingsschema aan SEHOS wordt voldaan;
E. een en ander op straffe van een ten faveure van eiseres te verbeuren dwangsom van ANG 100.000,= per dag of een gedeelte van een dag dat gedaagde nalaat deugdelijke nakoming te geven een of meer van voornoemde bevelen, met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2.
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Sehos in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Sehos heeft betoogd dat de continuïteit van de door haar verleende medische zorg op het spel staat als gevolg van het niet-nakomen door het Land van de MOU. Het Land heeft dit betwist. Uit de in dit verband overgelegde berichten en de ter zitting afgelegde verklaringen komt echter het beeld naar voren dat Sehos slechts met moeite het hoofd boven water kan houden en dat van dag tot dag bepaald moet worden welke zorg en in welke mate die zorg verleend kan worden. Daarmee is voldoende gebleken van het vereiste spoedeisende belang.
4.2.
Het grootste deel van de vorderingen is gebaseerd op de MOU. Volgens Sehos vloeien uit die MOU diverse verplichtingen voor het Land voort. Zo is het Land verplicht de huidige loonbelastingschuld van Sehos (ruim NAf 26,5 miljoen) en de schuld van Sehos uit hoofde van een geldlening (bijna NAf 31 miljoen) kwijt te schelden. Verder volgt uit de MOU dat de “restschuld” van Sehos in overleg met het Land gesaneerd zal worden. Daartoe is nu het moment aangebroken, omdat het nieuwe ziekenhuis per 15 november 2019 in gebruik zal worden genomen en dus het einde van de in de MOU genoemde “transitieperiode” nabij is. In verband met die sanering is het Land verplicht een bedrag van ruim NAf 44 miljoen aan Sehos te betalen. Tot zover, samengevat, het standpunt van Sehos.
4.3.
Het Land heeft aangevoerd dat partijen sinds de totstandkoming van de MOU “dusdanig contrair” aan de MOU hebben gehandeld dat zij “afstand” hebben gedaan van hetgeen in de MOU is afgesproken. Het Land doelt daarmee op het feit dat Usona niet langer bij de bouw van het nieuwe ziekenhuis is betrokken, dat niet Sehos maar HNO het nieuwe ziekenhuis zal gaan exploiteren en dat ten tijde van de totstandkoming van de MOU de opening van het nieuwe ziekenhuis gepland was voor 2017. Het gerecht volgt het Land niet in dit betoog. Niet valt in te zien dat uit de door het Land geschetste feiten kan worden afgeleid dat Sehos afstand heeft willen doen van haar aanspraken uit hoofde van de MOU. Dit geldt ook als aangenomen zou moeten worden dat Sehos zich heeft neergelegd bij het feit dat zij niet degene is die het nieuwe ziekenhuis zal exploiteren. Als het Land bedoeld heeft een beroep te doen op onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258 BW), geldt dat uit genoemde feiten niet zonder meer voortvloeit dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om het Land aan de MOU te houden.
4.4.
Naar voorlopig oordeel moet daarom uitgangspunt zijn dat partijen nog aan de MOU gebonden zijn, voor zover zij na de totstandkoming ervan geen afwijkende afspraken hebben gemaakt.
4.5.
De vordering strekt tot nakoming door het Land van zijn (volgens Sehos) uit artikel 11 en 12 van de MOU voortvloeiende verplichtingen om over te gaan tot sanering van de schulden van Sehos. Onder B en C vordert Sehos dat het Land wordt bevolen de schuld uit hoofde van de geldlening en de loonbelastingschuld kwijt te schelden of oninbaar te verklaren (artikel 12 van de MOU). Het Land heeft aangevoerd dat toewijzing van die vordering op zichzelf niet leidt tot inkomsten van Sehos, zodat niet valt in te zien welk spoedeisend belang van Sehos met toewijzing van deze vordering is gediend.
4.6.
Dit verweer slaagt. Het belang van Sehos bij de gevraagde voorzieningen is klaarblijkelijk met name gelegen in het verkrijgen van meer financiële armslag, zodat zij haar leveranciers kan betalen en voortzetting van de zorg kan garanderen. Met het uit de boeken schrappen van schulden aan het Land is Sehos in zoverre niet gebaat. Sehos heeft ter zitting verklaard dat leveranciers niet bereid zijn te blijven leveren zolang het risico bestaat dat het Land deze schulden gaat incasseren. Dit belang, wat van deze stelling ook zij, is onvoldoende zwaarwegend, alleen al omdat van enige concrete dreiging van incassomaatregelen door het Land in het geheel niet is gebleken. Bovendien zijn schuldeisers van Sehos niet werkelijk gebaat bij een bevel aan het Land om de schulden kwijt te schelden. Met een dergelijk bevel, gegeven in een kortgedingprocedure, zijn de schulden van Sehos immers niet bindend van tafel.
4.7.
Hierbij komt dat partijen het niet eens zijn over de uitleg van artikel 12 van de MOU. Volgens Sehos bestrijkt de verplichting van het Land om tot kwijtschelding over te gaan mede de schulden (uit loonbelasting en geldlening) die na 2013 zijn ontstaan. Het Land betoogt dat artikel 12 uitsluitend ziet op de schulden die ten tijde van de totstandkoming van de MOU al bestonden. Ter onderbouwing hiervan heeft het Land erop gewezen dat de op dat moment bestaande belastingschuld (van NAf 22 miljoen) in 2014 daadwerkelijk is kwijtgescholden. Welke uitleg de juiste is kan bij deze stand van zaken niet worden vastgesteld en voor bewijslevering biedt dit kort geding geen ruimte. Zo bezien is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter de door Sehos bepleite uitleg zal volgen. Ook daarom is er geen grond voor toewijzing van de vorderingen onder B en C.
4.8.
De vordering onder D betreft een geldvordering. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter moet onderzoeken of de vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is en of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Ook moet het restitutierisico in de afweging worden betrokken. Tegen deze achtergrond geldt verder het volgende.
4.9.
De geldvordering beloopt een bedrag van in totaal bijna NAf 45 miljoen. Een deel daarvan (NAf 32,83 miljoen) heeft betrekking op verhoging van de zorgbudgetten die jaarlijks ten behoeve van Sehos worden vastgesteld door de minister van GMN. De vordering ziet op de jaren 2016 tot en met 2019. Sehos meent dat de budgetten over die jaren verhoogd moeten worden met het gevorderde bedrag.
4.10.
Niet ter discussie staat dat de vaststelling van het zorgbudget een besluit in de zin van de LAR is en dat daartegen (dus) beroep open staat bij de bestuursrechter. Zolang de desbetreffende beschikking niet is vernietigd of geschorst, moet het gerecht in de onderhavige (civiele) procedure uitgaan van de rechtmatigheid van de beschikking. Vast staat dat de beschikkingen tot op heden niet zijn vernietigd of geschorst. Dat betekent dat bij de huidige stand van zaken geen grondslag bestaat om het Land te verplichten een hoger bedrag aan zorgbudget aan Sehos toe te kennen dan hetgeen voortvloeit uit de desbetreffende beschikkingen. Reeds daarom komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
4.11.
Wat Sehos met deze vordering in wezen van het gerecht vraagt is om vooruit te lopen op de beoordeling door de bestuursrechter van het beroep tegen de zorgbeschikkingen. Kennelijk meent Sehos dat die beroepen zullen slagen en dat de vernietiging van de beschikkingen ertoe zal leiden dat de budgetten tot het gevorderde bedrag worden verhoogd. In deze redenering kan Sehos niet worden gevolgd. De beoordeling van de rechtmatigheid van de zorgbeschikkingen dient bij de bestuursrechter plaats te vinden. De procedure bij de bestuursrechter is met voldoende rechtswaarborgen omkleed, zodat Sehos op dit punt niet-ontvankelijk is in een civiele procedure. Het enkele feit dat die procedure lang duurt, is geen reden voor de civiele rechter om in te grijpen. Dat geldt te minder nu pas zeer recent verzoeken bij de bestuursrechter zijn ingediend om voorlopige voorzieningen te treffen. Ook om deze redenen komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
4.12.
De geldvordering heeft voor een bedrag van NAf 3,7 miljoen betrekking op de jaarlijkse kosten van arts-assistenten. Deze kosten worden volgens Sehos voldaan uit de begroting van het Land. Over 2017 en 2019 heeft Sehos dit bedrag ontvangen, over 2018 nog niet. Sehos maakt aanspraak op betaling door het Land van dit bedrag.
4.13.
Het gerecht is van oordeel dat Sehos deze vordering onvoldoende inzichtelijk heeft onderbouwd. Sehos heeft verwezen naar productie 19 bij verzoekschrift, maar dat stuk gaat niet over deze kwestie. Ook heeft Sehos verwezen naar productie 14 bij verzoekschrift. Dat betreft een (ongedateerd) advies van de secretaris-generaal van het ministerie van GMN aan de minister. Het stuk heeft kennelijk betrekking op het jaar 2017. Over dat jaar heeft Sehos volgens haar eigen stellingen al betaald gekregen. Het gaat hier bovendien klaarblijkelijk om een intern – ambtelijk – advies. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat een derde daaraan civielrechtelijke aanspraken kan ontlenen. Als uit dit stuk al iets kan worden afgeleid, dan vooral dat de beslissing om de kosten van de arts-assistenten aan Sehos te vergoeden het resultaat is van een bestuurlijke afweging en niet van een afspraak of toezegging waaraan het Land civielrechtelijk is gebonden.
4.14.
Voor een bedrag van NAf 8,25 miljoen heeft de vordering betrekking op de exploitatieverliezen van de polikliniek Poli Nobo. Sehos beroept zich in dit verband op een “mantelovereenkomst” van 10 augustus 1973, waarin staat dat de exploitatieverliezen van de polikliniek voor rekening van het toenmalige Eilandgebied Curaçao komen. Het gerecht heeft in de concept-vaststellingsovereenkomst (zie 2.8) gelezen dat Sehos aanspraak maakt op genoemd bedrag ter zake “de vergoeding bekostiging poli-exploitatie 2001-augustus 2019” en dat deze vordering op de balans is vermeld als rekening-courantvordering. Het Land heeft betwist dat de in de concept-vaststellingsovereenkomst vermelde cijfers correct zijn.
4.15.
Ook deze vordering is onvoldoende onderbouwd om in kort geding te kunnen toewijzen. De mantelovereenkomst biedt onvoldoende onderbouwing, omdat uit die overeenkomst zelf logischerwijs niet blijkt welk bedrag gemoeid is met de daar genoemde exploitatieverliezen. Voor wat betreft de concept-vaststellingsovereenkomst geldt dat dit stuk eenzijdig door Sehos is opgesteld, terwijl vast staat dat het Land daarmee niet akkoord is gegaan. Het stuk zelf biedt evenmin enige onderbouwing van het gevorderde bedrag. Bovendien heeft het Land aangevoerd dat er ook tegenvorderingen zijn die met een eventuele vordering van Sehos kunnen worden verrekend. Weliswaar is dit verweer niet heel concreet geworden, maar dat hoefde in het licht van het weinig concrete debat op dit punt ook niet. Al met al kan niet worden gezegd dat de onderhavige vordering voldoende hard is om in kort geding te kunnen toewijzen.
4.16.
Volledigheidshalve overweegt het gerecht nog dat de vordering onder A kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft, maar is uitgewerkt in de daarop volgende onderdelen. Nu die onderdelen niet voor toewijzing in aanmerking komen, geldt datzelfde ook voor onderdeel A.
4.17.
Omdat geen van de vorderingen voor toewijzing in aanmerking komt, zal Sehos worden veroordeeld in de proceskosten van het Land. De nakosten en de wettelijke rente zijn toewijsbaar zoals in het dictum omschreven.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Sehos in de proceskosten van het Land, begroot op NAf 1.500, te vermeerderen met de nakosten van NAf 250 (zonder betekening) dan wel NAf 400 (met betekening) en met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.