In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, ging het om een kort geding tussen een vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, en een notarispraktijk, vertegenwoordigd door de notaris zelf. De eiseres vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat was gelegd op haar tegoeden bij een stichting, terwijl de gedaagden een geldvordering in reconventie instelden. De eiseres had een affectieve relatie gehad met de notaris en had in het verleden een boot en een auto aangeschaft, waarvan de koopsommen door de notarispraktijk en een stichting waren betaald. De eiseres stelde dat het beslag vervallen was omdat de eis in de hoofdzaak niet tijdig was overbetekend aan de stichting. Het Gerecht oordeelde dat het beslag inderdaad van rechtswege was vervallen en dat de eiseres geen belang meer had bij haar vordering tot opheffing. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, omdat het achterwege blijven van de overbetekening voor risico van de gedaagden kwam. In reconventie werd de vordering van de gedaagden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de eiseres ongerechtvaardigd was verrijkt. Het Gerecht verklaarde de eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten van de eiseres.