ECLI:NL:OGEAC:2019:247

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201803539
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van uitlandigheidsvereiste en gezinsvorming

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw die sinds 2001 in Curaçao verblijft, en de minister van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinsvorming, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste. Eiseres heeft twee minderjarige kinderen die in Curaçao wonen bij hun vader, maar zij heeft niet aangetoond dat zij op een betekenisvolle manier invulling geeft aan het gezinsleven met hen. De minister van Justitie heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2019 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat, terwijl de minister van Justitie ook vertegenwoordigd was. Het Gerecht heeft overwogen dat, hoewel artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bescherming biedt aan het gezinsleven, de belangen van de staat en de openbare orde zwaarder wegen in dit geval. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Curaçao voort te zetten. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de verblijfsaanvraag terecht was en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

verblijvend in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.S.M. Moeniralam, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P. Tweeboom, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 8 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vergunning tot tijdelijk verblijf (de verblijfsaanvraag), met als doel ‘gezinsvorming’, afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 4 oktober 2019 plaatsgevonden. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [de partner], de partner van eiseres. Verweerder heeft zich daar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door K. Leito-Rosario en A. Irausquin (beiden werkzaam bij het betrokken ministerie).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) heeft, voor zover thans van belang, een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
1.1
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijke verblijf.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
1.2
Volgens hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.1, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Ltu (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Tb (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HI) waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, dienen verzoeken van vreemdelingen voor eerste toelating tot Curaçao in het buitenland te worden afgewacht (het uitlandigheidsvereiste). Indien de vreemdeling reeds illegaal op Curaçao verblijft, kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu.
Volgens paragraaf 3.2.2, onder het kopje ‘Eerste toelating’, zal, indien de vreemdeling niet eerder is toegelaten, niet-inwilligen van de aanvraag in beginsel geen inmenging in het familie- of gezinsleven opleveren. Ook hier geldt dat de vreemdelingen hun familieleven in hun land van herkomst kunnen voortzetten en dat een ander land niet verplicht kan worden op basis van artikel 8 EVRM gezinshereniging toe te laten. In een dergelijk geval dient alleen bezien te worden of er voor Curaçao een positieve verplichting bestaat de aanvraag tot toelating in te willigen, om zodoende de vreemdeling in staat te stellen het familie- of gezinsleven in Curaçao voort te zetten.
Volgens hoofdstuk 4, paragraaf 4.1, onder het kopje ‘Beleid Gezinsvorming’, is gezinsvorming verblijf op grond van een huwelijk, gesloten op een tijdstip dat een van de echtgenoten al in Curaçao verbleef. Toelating voor gezinsvorming is alleen mogelijk indien maximaal één jaar na het sluiten van het huwelijk het verzoek tot toelating is ingediend.
2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] te Suriname, heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij verblijft sinds januari 2001, voornamelijk zonder geldige verblijfstitel, in Curaçao. Nadat zij in januari 2005 een vergunning tot tijdelijk verblijf kreeg, geldig tot 30 juni 2005, is haar daarna pas weer in juli 2013 een vergunning tot tijdelijk verblijf onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verleend. De geldigheid van deze vergunning is op 6 september 2016 verlopen.
Eiseres heeft uit een relatie met een Venezolaanse man (de vader) twee minderjarige kinderen, in 2010 onderscheidenlijk 2013 hier te lande geboren. De kinderen hebben de Venezolaanse en Surinaamse nationaliteit. Ze wonen in Curaçao bij de vader, die een vergunning voor verblijf hier te lande heeft voor onbepaalde tijd.
Op 23 mei 2018 heeft eiseres de verblijfsaanvraag gedaan met als doel gezinsvorming (verblijf bij Nederlandse partner [de partner]), waarvan de afwijzing bij het bestreden besluit hier in het geding is.
3. Niet in geschil is dat verweerder de verblijfsaanvraag terecht heeft aangemerkt als een aanvraag om een eerste toelating. Nu eiseres niet aan het uitlandigheidsvereiste heeft voldaan, kon verweerder de verblijfsaanvraag op grond van artikel 9 van de Ltu bij het bestreden besluit afwijzen. Daarbij heeft verweerder verder ook terecht vastgesteld dat niet wordt voldaan aan het gezinsvormingsbeleid, omdat eiseres niet met haar partner is gehuwd.
4. Eiseres betoogt tevergeefs dat verweerder niettemin de verblijfsaanvraag had moeten inwilligen, omdat zij hier familie- en gezinsleven heeft dat wordt beschermd door artikel 8 EVRM.
4.1
Bij de beoordeling van de vraag of artikel 8, tweede lid, van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, dient een "fair balance" te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het betrokken algemeen belang van die lidstaat.
4.2
Enigszins terughoudend toetsend, is het Gerecht van oordeel dat aan de enkele omstandigheid dat de kinderen, waarover eiseres het ouderlijk gezag zou uitoefenen, in Curaçao wonen onvoldoende gewicht toekomt om te oordelen dat op Curaçao de positieve verplichting tot aanvaarding van het verblijf van eiseres hier te lande rust.
Verweerder heeft zich dienaangaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld, dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij op betekenende wijze feitelijk invulling geeft aan het gezinsleven met de kinderen. Uit de door eiseres overgelegde schriftelijke verklaring van 30 november 2017 van de Voogdijraad Curaçao, dat overleg wordt gepleegd inzake de omgang tussen haar en de kinderen, volgt veeleer dat daarvan geen sprake was.
Verder is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het familie- en gezinsleven met betrokkenen buiten Curaçao, bijvoorbeeld in Suriname, uit te oefenen.
5. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.