ECLI:NL:OGEAC:2019:241

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201802991en en CUR201901806
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om vergunning voor exploitatie van toerwagens in Curaçao

In deze zaak heeft eiser, de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP), een aanvraag ingediend voor een vergunning of ontheffing voor de exploitatie van toerwagens. De aanvraag werd gedaan op 7 augustus 2018, maar werd afgewezen door verweerder op 26 juni 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zich beroept op het gelijkheidsbeginsel en de noodzaak van een vergunning voor de exploitatie van toerwagens. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het wettelijk maximum van vijftien vergunningen voor toerwagens al was bereikt, waardoor de aanvraag niet kon worden ingewilligd. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die een ontheffing rechtvaardigen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag op juiste gronden is gebeurd en dat het beroep ongegrond is. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 8 augustus 2019, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. D.I.E.I. Lichtenberg, advocaat,
en

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP),

verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. Herrera, werkzaam bij het Ministerie van VVRP.

Procesverloop

Bij brief van 7 augustus 2018 heeft eiser verweerder verzocht om verlening van een vergunning, dan wel een ontheffing, voor de exploitatie van zijn toerwagens (de aanvraag).
Eiser heeft op 10 september 2018 beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om op de aanvraag te beslissen (CUR201802991).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 20 mei 2019 heeft eiser het Gerecht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (CUR201901806).
Op 11 juni heeft eiser aanvullende producties ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 12 juni 2019 plaatsgevonden. Eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door L. Angela, werkzaam bij het Ministerie van VVRP (Angela).
Verweerder heeft daar toegezegd uiterlijk 26 juni 2019 alsnog op het aanvraag te zullen beslissen. Daarop heeft het Gerecht, met instemming van partijen, de behandeling van het beroep aangehouden om met toepassing van artikel 9c van de Lar het beroep op 8 juli 2019 verder te behandelen.
Bij ministeriële beschikking van 26 juni 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen (de bestreden beschikking).
Op 5 juli 2019 heeft eiser beroepsgronden tegen de bestreden beschikking ingediend.
De openbare behandeling van het beroep is ter zitting van het Gerecht op 8 juli 2019 voortgezet. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door Angela.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lar wordt met een beschikking gelijkgesteld een weigering om een beschikking te geven. Wanneer de voor het geven van een beschikking gestelde termijn is verstreken, zonder dat een beschikking is gegeven of - bij het ontbreken van zulk een termijn - wanneer niet binnen een redelijke tijd een beschikking is gegeven, geldt dat ingevolge het derde lid als het weigeren van het geven van een beschikking.
Op grond van artikel 9c, eerste lid, heeft het beroep, indien dit aanhangig is tegen een weigering als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, en het bestuursorgaan alsnog een beschikking geeft, mede betrekking op deze beschikking.
1.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Eilandsverordening inzake het vervoer van personen met motorrijtuigen op de openbare weg tegen vergoeding (A.B. 1969, no. 33, zoals daarna herhaaldelijk gewijzigd; de Verordening personenvervoer) wordt onder ‘toerwagen’ verstaan: motorrijtuigen, ingericht voor het vervoer van meer dan negen personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, en bestemd voor het tegen vergoeding uitvoeren van ritten, welke niet uitsluitend ten doel hebben het verstrekken van gelegenheid tot vervoer.
Op grond van artikel 2, eerste lid, mag het bedrijfsmatig vervoeren of doen vervoeren van personen met motorijtuigen op de voor het openbaar vervoer openstaande weg tegen vergoeding slechts geschieden krachtens een vergunning op grond van artikel 3 of krachtens een ontheffing op grond van artikel 15.
Op grond van artikel 3, eerste lid, kan verweerder niet overdraagbare vergunningen verlenen voor het exploiteren van een of meer toerwagens.
Op grond van artikel 6, eerste lid, bedraagt het maximum aantal uit te geven vergunningen voor de exploitatie van een toerwagen vijftien. Op grond van het tweede lid plaats de Commissie Toerwagens, indien verweerder van oordeel is dat er overigens geen weigeringsgrond is, de naam van degene, die na het bereiken van het vermelde maximum een aanvraag heeft ingediend op een wachtlijst. De bedoelde commissie doet van deze plaatsing schriftelijk mededeling aan de aanvrager.
Op grond van artikel 15, eerste lid, kunnen door verweerder in bijzondere gevallen ontheffingen worden verleend voor het exploiteren van motorrijtuigen. Op grond van het derde lid kan de ontheffing worden geweigerd, indien zulks in het algemeen vervoersbelang wenselijk is.
2. Eiser exploiteert sedert lange tijd twee toerwagens, waartoe hij gerechtigd is op grond van een huurovereenkomst met een toerwagenvergunninghouder. Deze huurovereenkomst is per 20 augustus 2019 beëindigd, waarna eiser niet meer gerechtigd zal zijn de toerwagens te exploiteren. Daarop vooruitlopend heeft hij op 7 augustus 2018 een aanvraag ingediend om verlening van vergunning dan wel ontheffing op grond van de Verordening Personenvervoer teneinde de exploitatie te kunnen voortzetten. Bij de bestreden beschikking heeft verweerder die aanvraag, gelezen het advies van de Commissie voor taxi’s (lees: toerbussen) van 20 juni 2019, afgewezen.
3. Naar het oordeel van het Gerecht staat artikel 6, eerste lid, van de Verordening Personenvervoer aan verlening van de gevraagde vergunning in de weg, nu onbetwist vaststaat dat het wettelijk maximum van vijftien toerwagenvergunningen is uitgegeven. Eiser staat blijkens de door verweerder overgelegde Wachtlijst Toerwagens (de wachtlijst) op grond van zijn aanvraag om vergunning van 24 september 2001 als vijfde geplaatst op de wachtlijst. Het Gerecht ziet geen aanknopingspunten om niet van de juistheid van die gegevens uit te gaan.
4. Wat betreft de weigering om de gevraagde ontheffing te verlenen overweegt het Gerecht als volgt.
Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder zich met juistheid op het standpunt gesteld dat dit geen bijzonder geval betreft in de zin van vermeld artikel 15, eerste lid, waarvoor verweerder ontheffing kan verlenen. Nu het in dit geval onbetwist een reguliere exploitatie van de toerwagens betreft, is daarvoor een vergunning op grond van vermeld artikel 3, eerste lid, vereist. De ontheffingsmogelijkheid ziet, ook in aanmerking genomen hetgeen daarover staat vermeld in de Memorie van Toelichting bij de Verordening Personenvervoer (blzz 2/3), daar niet op, maar op afwijkend gebruik van de toerwagens, zoals voor schoolkinderen- en werknemersvervoer, of voor personenvervoer bij grote evenementen. Verder verleent verweerder ontheffingen voor zogeheten safaritrips in voor reguliere toerwagens moeilijk toegankelijke gebieden. Eiser heeft niet gesteld dat zijn aanvraag op die bijzondere vormen van personenvervoer is gericht, zodat hij niet voor een ontheffing in aanmerking komt.
Eiser beroept zich voorts tevergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Dat de nummers een en twee van de Wachtlijst Toerwagens ontheffing hebben gekregen, noopt, anders dan eiser meent, niet tot het oordeel dat die eiser rechtens ook toekomt. Aan de nummer een van de wachtlijst, Peter Trips, werd nog voor 2010 door het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curacao ontheffing verleend, reeds reden waarom dit niet als een gelijk geval is aan te merken. Aan de nummer twee van de wachtlijst Atlantic Adventures heeft verweerder op 12 augustus 2015 naar eigen zeggen ten onrechte ontheffing verleend. Een enkele onjuiste beslissing kan evenwel niet tot het oordeel leiden dat verweerder in strijd met de wet die onjuiste beslissing zou moeten herhalen, nog daargelaten of de situaties van eiser en Altlantic Adventures wat betreft hun belang voor het personenvervoer in Curaçao op een lijn zijn te stellen. Ter zitting heeft eiser nog het geval van de nummer 35 van de wachtlijst Toerwagens Management Company (TMC) aangehaald. Verweerder heeft dienaangaande echter onweersproken gesteld dat aan TMC geen ontheffing voor regulier personenvervoer is verleend, maar uitsluitend voor safaritrips. Daarvoor zou ook eiser desgevraagd een ontheffing kunnen verkrijgen.
5. De slotsom is dat verweerder de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen, zodat de bestreden beschikking in stand kan blijven en het beroep daartegen ongegrond moet worden verklaard. Bij het beroep tegen de weigering van verweerder tijdig op de aanvraag te beslissen, heeft eiser geen belang meer, zodat dit ook daarom het was daarnaast ook prematuur ingediend niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Gelet op deze uitkomst bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep tegen de weigering tijdig te beslissen
    niet‑ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep tegen de bestreden beschikking
    ongegrond; en
  • wijsthet verzoek om een voorlopige voorziening
    af.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2019 te Curaçao, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.