ECLI:NL:OGEAC:2019:240

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201903131
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van relatiebeding in opdrachtovereenkomst en onrechtmatige concurrentie in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde de besloten vennootschap Hamar Real Estate B.V. in kort geding dat de gedaagde, een makelaar, bepaalde listings van zijn website zou verwijderen, zijn telefoonnummer zou veranderen en de lay-out van zijn verkoopbord zou aanpassen. Hamar stelde dat de gedaagde in strijd handelde met een relatiebeding uit een in 2011 gesloten overeenkomst, die hem verbood om gedurende twee jaar na beëindiging van de overeenkomst zaken te doen met de klanten van Hamar. De overeenkomst was opgezegd door de gedaagde per 24 juni 2019. Hamar voerde aan dat de gedaagde onrechtmatig gebruik maakte van listings en dat hij een boete van USD 200.000 verschuldigd was wegens overtredingen van het relatiebeding. De gedaagde voerde verweer en betwistte de geldigheid van het relatiebeding, stellende dat het nietig was op grond van de wet.

Het Gerecht oordeelde dat Hamar voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, maar dat de vorderingen niet toewijsbaar waren. Het Gerecht concludeerde dat de tekst van het relatiebeding onvoldoende duidelijk was over wat precies onder 'clients' en 'potential clients' werd verstaan. Hierdoor was het niet aannemelijk dat de gedaagde het verbod had overtreden. De vorderingen van Hamar werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. Het vonnis werd uitgesproken op 16 oktober 2019 door rechter Th. Veling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de besloten vennootschap
HAMAR REAL ESTATE B.V.,
gevestigd in Curaçao,
Hamar,
gemachtigde: mr. A.S.M. Blonk,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.
Partijen worden ook aangeduid als Hamar en [gedaagde].

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 3 september 2019, met producties;
- de producties van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van 24 september 2019;
-de pleitnotities van mr. Asjes;
- de mail van mr. Blonk van 11 oktober 2019.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Hamar exploiteert een makelaarsbedrijf. Zij opereert onder de handelsnaam Remax, onder welke naam wereldwijd makelaars actief zijn.
2.2. [
gedaagde] is makelaar.
2.3.
In 2011 is tussen partijen een “Independent Contractor Agreement” tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst). Op grond van artikel 4J is het [gedaagde] als “Contractor” verboden om gedurende een periode van twee jaar na het einde van de overeenkomst
to contact, be contacted and/or to do business, directly or indirectly, with the clients – potential clients included – of (1) RE/MAX, (2) the Broker or (3) any of the companies of which Contractor would within reason know it is affiliated with Broker.
Op overtreding van dit verbod is een boete gesteld van USD 50.000 per overtreding.
2.4.
Bij brief van 10 juni 2019 heeft [gedaagde] de overeenkomst opgezegd. Deze is per 24 juni 2019 tot een einde gekomen.
2.5. [
gedaagde] oefent het makelaarsbedrijf uit door middel van zijn vennootschap NH Real Estate B.V. (hierna: NH). NH maakt gebruik van de website www.curacao-houses.com, waarop te koop aangeboden woningen worden vermeld (zogenoemde “listings”).

3.Het geschil

3.1.
Hamar vordert dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in kort geding:
- bepaalt dat [gedaagde] de listings bedoeld sub 5 en sub 6 van de website van zijn bedrijf dient te verwijderen;
- bepaalt dat [gedaagde] zijn telefoonnummer dient te veranderen;
- bepaalt dat [gedaagde] lay-out van zijn verkoopbord dient te veranderen;
- bepaalt dat [gedaagde] artikel J van de overeenkomst vier keer heeft overtreden waardoor hij een boete van USD 200.000 is verschuldigd;
- althans enige andere voorziening treft;
kosten rechtens.
3.2. [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Hamar heeft gesteld dat zij per direct omzet misloopt omdat [gedaagde] onrechtmatig gebruik maakt van listings van Hamar (en daarmee het verbod van artikel 4J overtreedt) en omdat hij weigert zijn telefoonnummer en het door hem gebruikte verkoopbord te veranderen. Hiermee heeft Hamar voldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Het andersluidende standpunt van [gedaagde] wordt verworpen.
4.2.
Het gerecht stelt voorop dat de vorderingen zoals omschreven in het dictum zo moeten worden begrepen dat bevelen en veroordelingen worden gevorderd en geen verklaringen voor recht, die in kort geding immers niet kunnen worden gegeven.
4.3.
De eerste en de vierde vordering zijn gebaseerd op het standpunt van Hamar dat [gedaagde] handelt in strijd met het verbod van artikel 4J van de overeenkomst. Volgens Hamar heeft [gedaagde] met vier listings (genoemd sub 5 van het verzoekschrift) dat verbod daadwerkelijk overtreden. Niet alleen is hij daarom gehouden die listings van zijn website te verwijderen, maar ook is de contractuele boete van USD 50.000 per overtreding verschuldigd – aldus Hamar. [gedaagde] heeft dit betoog bestreden. Alvorens dit debat te beoordelen, merkt het gerecht op dat [gedaagde] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij de listings vermeld sub 6 van het verzoekschrift inmiddels van zijn website heeft verwijderd. Bij het desbetreffende deel van haar vordering heeft Hamar dus geen belang meer.
4.4. [
gedaagde] heeft in de eerste plaats betoogd dat artikel 4J van de overeenkomst nietig is, omdat het hier om een (met een concurrentiebeding vergelijkbaar) relatiebeding gaat dat gelet op artikel 7A:1613v BW niet toegestaan is. Dit standpunt is naar voorlopig oordeel onjuist. Partijen zijn het erover eens dat hun rechtsverhouding niet moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Het gerecht heeft geen reden om daarover anders te oordelen. Op rechtstreekse toepasselijkheid van artikel 7A:1613v BW kan [gedaagde] daarom geen beroep doen. Voor een toepassing naar analogie op de tussen partijen geldende overeenkomst van opdracht, zoals [gedaagde] kennelijk bepleit, ziet het gerecht geen grond.
4.5.
Voor het antwoord op de vraag of [gedaagde] (naar voorlopig oordeel) het verbod van artikel 4J heeft overtreden, is in de eerste plaats uitleg van die bepaling nodig. Die uitleg moet plaatsvinden aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en van de betekenis die zij aan die verklaringen hebben kunnen geven, in verband waarmee alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn. Het gaat bij de onderhavige bepaling om een clausule waarmee de Contractor in zijn arbeidsvrijheid na afloop van de overeenkomst wordt beperkt, op straffe van een zeer aanzienlijke boete. Uit de aard van een dergelijke bepaling vloeit voort dat de verboden gedragingen zo nauwkeurig mogelijk worden omschreven. Dat kan vanzelfsprekend in de tekst zelf worden gedaan, maar dit kan ook volgen uit andere omstandigheden.
4.6.
Het gerecht is van oordeel dat uit de tekst van de overeenkomst niet duidelijk volgt in welke gevallen sprake is van overtreding van het verbod. Met name blijkt uit de tekst niet wat wordt bedoeld met “clients,” laat staan met “potential clients.” Uit de stellingen van Hamar kan niet worden afgeleid dat het voor [gedaagde] op grond van omstandigheden buiten de tekst van de overeenkomst om wel duidelijk moet zijn geweest wat met die termen wordt bedoeld. Dit is een reëel obstakel voor toepassing van het onderhavige artikel. Met name de term “potential clients” is naar zijn aard hoogst onbepaald en kan in beginsel betrekking hebben op elke vastgoedeigenaar. Maar ook de afbakening van de categorie “clients” is problematisch. Ter zitting is de vraag aan de orde gekomen of dit betekent dat iedereen die in het verleden (al dan niet tot twee jaar terug, gelet op de in artikel 4J genoemde termijn) een opdracht aan Hamar heeft gegeven een “client” is met wie [gedaagde] twee jaar lang geen zaken mag doen. Ter zitting is op deze vraag van de zijde van Hamar geen duidelijk antwoord gekomen, laat staan een antwoord waarmee [gedaagde] redelijkerwijs geacht moet worden te hebben ingestemd. In het licht van deze overwegingen geldt met betrekking tot de vier gewraakte listings het volgende.
Blue Bay
4.7. [
gedaagde] heeft gesteld dat de desbetreffende woning in het verleden via Hamar aan de huidige eigenaar is verkocht en dat deze huidige eigenaar de woning nu via NH wil verkopen. Dit heeft Hamar niet betwist, maar zij heeft gesteld dat zij al sinds 2017 contact heeft met de huidige eigenaar en dat het hier dus gaat om een “potential client” als bedoeld in artikel 4J. Gelet op het hiervoor overwogene is het gerecht van oordeel dat uit dit betoog met onvoldoende zekerheid kan worden afgeleid dat sprake is van overtreding van het verbod. [gedaagde] is daarom niet gehouden deze listing te verwijderen, laat staan dat hij een boete is verschuldigd.
Lagunisol
4.8.
Hamar stelt dat [gedaagde] deze woning al op de website van NH had geplaatst toen hij nog werkzaam was voor Hamar. Dit heeft [gedaagde] niet betwist. Hij heeft echter aangevoerd dat de desbetreffende verkoper geen klant is geworden van Hamar. Volgens [gedaagde] wilde deze verkoper het tarief van Hamar niet betalen. [gedaagde] heeft vervolgens – het gerecht begrijpt: nog tijdens de looptijd van de overeenkomst – de woning van deze verkoper op de website van NH geplaatst. Volgens [gedaagde] gebeurt dit in de praktijk vaker. In een dergelijk geval wordt bij verkoop dan wel een deel van de commissie aan Hamar overgedragen, aldus [gedaagde]. Hamar heeft bestreden dat dit een gangbare praktijk is.
4.9.
Gelet op dit debat lijkt het erop dat Hamar [gedaagde] met name verwijt dat hij haar
tijdensde looptijd van de overeenkomst concurrentie heeft aangedaan door buiten het platform van Hamar om huizen te koop aan te bieden. Het is in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk dat dit geval wordt bestreken door artikel 4J van de overeenkomst. Die bepaling heeft immers uitdrukkelijk betrekking op de periode na beëindiging van de samenwerking. Nu van een andere grondslag voor het gevorderde verbod en de boete niet is gebleken, komt ook dit deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
Sorsaka
4.10.
Hamar stelt dat zij met de eigenaar van de woning een exclusief
verkoopcontract heeft. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de eigenaar op een eerder moment al een
verhuuropdracht aan [gedaagde] heeft verstrekt. Hamar heeft dit niet weersproken. Bij die stand van zaken kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] het verbod van artikel 4J heeft overtreden. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
Grote Berg
4.11.
Hamar heeft gesteld dat deze listing (een opdracht om de woning te verhuren) al op haar website stond toen [gedaagde] bij Hamar vertrok en dat hij deze zelfde opdracht niettemin daarna op de website van NH heeft geplaatst. [gedaagde] heeft aangevoerd dat NH opdracht heeft gekregen van de moeder van de eigenaar en dat de eigenaar daarna zelf ook een opdracht aan Hamar heeft gegeven. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat het hier niet gaat om exclusieve opdrachten.
4.12.
Gelet op dit debat is onvoldoende aannemelijk dat het hier gaat om een opdrachtgever die al klant was van Hamar op het moment dat [gedaagde] bij haar vertrok. Hamar stelt dat deze opdracht toen al op haar website stond, [gedaagde] stelt echter dat de opdracht eerst aan NH werd gegeven en dat pas daarna ook aan Hamar een opdracht werd gegeven. In het eerste geval is mogelijk sprake van overtreding van het verbod van artikel 4J, omdat in dat geval aannemelijk is dat deze opdrachtgever al “client” was van Hamar. In het tweede geval is hooguit sprake van een “potential client.” Gelet op het overwogene in 4.6 is in dat geval onvoldoende aannemelijk dat Hamar een beroep kan doen op schending van het verbod van artikel 4J. Voor een nadere vaststelling van de feiten is in dit kort geding geen plaats. De vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.13.
Hamar vordert dat [gedaagde] wordt bevolen om zijn telefoonnummer te veranderen. Volgens Hamar wekt [gedaagde] door het gebruik van dit nummer de schijn dat hij nog steeds bij Hamar werkzaam is, zodat potentiële klanten van Hamar bij hem terecht kunnen komen in plaats van bij Hamar. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het hier gaat om zijn eigen telefoonnummer, dat hij ook in privé gebruikt en ten aanzien waarvan Hamar geen enkele aanspraak kan doen gelden.
4.14.
Deze vordering is niet toewijsbaar. Hamar heeft niet bestreden dat het hier niet gaat om een telefoonnummer dat zij aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. Het gaat dus om een telefoonnummer van [gedaagde] zelf, dat hij kennelijk ook zakelijk heeft gebruikt toen hij voor Hamar werkzaam was. In die omstandigheden is niet gebleken dat Hamar enig recht kan doen gelden ten aanzien van het nummer. Niet gezegd kan worden dat reeds het enkele voortzetten van het gebruik van dit nummer door [gedaagde] onrechtmatig is. Dat dit gebruik wellicht kan leiden tot overtreding van het verbod van artikel 4J maakt niet dat [gedaagde] verplicht is het gebruik te beëindigen.
4.15.
Hamar vordert dat [gedaagde] wordt bevolen om het door hem gebruikte verkoopbord zodanig te wijzigen dat het niet meer lijkt op het verkoopbord dat Hamar gebruikt. Het gerecht begrijpt het standpunt van Hamar aldus dat eiser met zijn verkoopbord een inbreuk pleegt op het merkenrecht van Hamar.
4.16.
Naar aanleiding van het daartoe strekkende verweer van [gedaagde] is ter zitting gebleken dat Hamar niet de rechthebbende is op het onderhavige merkenrecht. Dat recht berust kennelijk bij de buitenlandse vennootschap Remax LLC (hierna: LLC). Niet gebleken is dat Hamar bevoegd is om namens LLC op te treden tegen vermeende merkinbreuken. Daarop loopt de vordering stuk. Ook juist is overigens het verweer van [gedaagde] dat het verkoopbord niet door hem in persoon wordt gebruikt maar door NH, zodat een eventuele vordering uit hoofde van merkinbreuk tegen NH moet worden gericht. De vordering is dus hoe dan ook niet toewijsbaar.
4.17.
Geen enkel onderdeel van de vordering zal dus worden toegewezen. Hamar zal daarom in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Hamar in de proceskosten van [gedaagde], begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 16 oktober 2019.