ECLI:NL:OGEAC:2019:239

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201902868
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de geldvordering en rechtsgeldigheid van een vaststellingsovereenkomst na verkeersongeval

In deze zaak heeft eiseres, wonende in Curaçao, een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Ennia Caribe Leven N.V. naar aanleiding van een verkeersongeval waarbij zij betrokken was op 9 januari 2017. Eiseres heeft een geldvordering ingesteld, omdat zij stelt dat zij nog steeds behandeling voor haar klachten nodig heeft, maar dat Ennia geen verdere betalingen doet. Eiseres heeft eerder een vaststellingsovereenkomst ondertekend, maar beroept zich op de nietigheid en vernietigbaarheid daarvan, omdat deze tot stand zou zijn gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden. De rechter heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere de mondelinge behandeling op 25 september 2019 heeft plaatsgevonden.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang voor de geldvordering, maar dat er ook terughoudendheid moet worden betracht bij het toewijzen van een geldvordering in kort geding. Eiseres heeft gesteld dat haar echtgenoot de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend zonder volmacht en dat deze overeenkomst onder druk is tot stand gekomen. De rechter heeft overwogen dat Ennia niet op de vaststellingsovereenkomst kan terugvallen, omdat deze mogelijk vernietigbaar is door misbruik van omstandigheden.

Echter, de rechter heeft ook geconcludeerd dat eiseres niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de omvang van de schade en dat er geen spoedeisendheid is aangetoond voor de vorderingen inzake inzage in het medisch dossier en benoeming van deskundigen. Uiteindelijk heeft de rechter de vordering van eiseres afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 9 oktober 2019 door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.A. van den Hout,
tegen
de naamloze vennootschap
ENNIA CARIBE LEVEN N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Hammoud.
Partijen worden ook aangeduid als [eiseres] en Ennia.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 13 augustus 2019, met producties;
- de aanvullende producties van [eiseres];
- de akte eiswijziging;
- de producties van Ennia;
- de mondelinge behandeling van 25 september 2019;
-de pleitnotities van beide gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiseres] is op 9 januari 2017 betrokken geraakt bij een verkeersongeval.
2.2.
Ennia heeft als verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval aansprakelijkheid erkend.
2.3.
Bij verschillende gelegenheden heeft Ennia aan [eiseres] in totaal een bedrag van (afgerond) NAf 36.367 uitgekeerd. Deze uitkeringen hadden betrekking op vergoeding van inkomstenderving en van medische kosten.
2.4. [
eiseres] heeft zich onder behandeling van een medicus doen stellen die de zogenoemde Stemcell-therapie toepast. Voor deze behandeling is [eiseres] naar Colombia afgereisd. De behandeling wordt niet vergoed door de SVB.
2.5. [
eiseres] spreekt en verstaat geen Nederlands.
2.6.
In haar overleggen met Ennia is [eiseres] meestal vergezeld geweest door haar echtgenoot, [echtgenoot].
2.7. [
echtgenoot] heeft enkele keren cheques ten behoeve van [eiseres] bij Ennia opgehaald.
2.8.
Op 31 januari 2019 heeft [echtgenoot] “in zijn hoedanigheid van echtgenoot/gemachtigde” een vaststellingsovereenkomst met Ennia ondertekend, inhoudende dat Ennia tegen finale kwijting aan [eiseres] een slotbetaling van
NAf 16.500 zal voldoen.
2.9.
Ennia heeft het bedrag van NAf 16.500 op 1 februari 2019 aan [eiseres] betaald. Dit bedrag maakt deel uit van het in 2.3 genoemde bedrag.
2.10.
Bij brief van haar gemachtigde van 10 juni 2019 heeft [eiseres] zich beroepen op de nietigheid en vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst. Op 12 augustus 2019 heeft zij een daartoe strekkende vordering bij het gerecht ingediend.

3.Het geschil

3.1. [
eiseres] vordert na wijziging van eis dat het gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in kort geding:
- primair Ennia veroordeelt tot betaling van NAf 10.800, vermeerderd met rente;
- subsidiair Ennia veroordeelt tot betaling van NAf 900 per maand, vermeerderd met rente;
- primair en subsidiair (i) Ennia veroordeelt tot het geven van inzage in het medisch dossier van [eiseres] en het verlenen van medewerking aan de vaststelling van haar schade, (ii) deskundigen benoemt met het oog op die vaststelling, (iii) Ennia veroordeelt in de proceskosten en (iv) [eiseres] toestemming geeft om kosteloos te procederen.
3.2.
Ennia voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Voor wat betreft de geldvordering heeft [eiseres] gesteld dat zij nog steeds behandeling voor haar klachten nodig heeft en dat zij die niet kan betalen omdat Ennia geen verdere betaling doet. Hiermee is in elk geval voor die vordering het spoedeisend belang gegeven. Het andersluidende betoog van Ennia wordt verworpen. Voor wat betreft de overige vorderingen (inzage in het medisch dossier en benoeming van deskundigen) verwijst het gerecht naar het overwogene vanaf 4.10.
4.2.
Nu het gaat om een geldvordering, stelt het gerecht het volgende voorop. Met betrekking tot een dergelijke vordering in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
Ennia heeft zich beroepen op de vaststellingsovereenkomst. Volgens Ennia staat die overeenkomst eraan in de weg dat zij nog enig bedrag aan [eiseres] zal moeten betalen. [eiseres] meent echter dat Ennia geen beroep kan doen op die overeenkomst. Zij legt aan dat standpunt het volgende ten grondslag. In de eerste plaats geldt volgens [eiseres] dat [echtgenoot] niet beschikte over een volmacht om namens haar een vaststellingsovereenkomst te sluiten. In de tweede plaats is de overeenkomst tot stand gekomen als gevolg van misbruik van omstandigheden. Ennia heeft namelijk misbruik gemaakt van de noodsituatie waarin [eiseres] verkeerde, nu zij dringend geld nodig had voor het kunnen volgen van de Stemcell-therapie en Ennia enige vervolgbetaling afhankelijk stelde van het tekenen van de overeenkomst. Vanwege dit wilsgebrek is de overeenkomst vernietigbaar, aldus [eiseres].
4.4.
Het eerste door [eiseres] genoemde punt (de kwestie van de (schijn van) volmacht) zal het gerecht in het midden laten. Vanwege het twee punt kan Ennia naar voorlopig oordeel namelijk hoe dan ook geen beroep doen op de overeenkomst. Veronderstellenderwijs zal het gerecht daarom aannemen dat [echtgenoot] beschikte over een toereikende volmacht om namens [eiseres] de overeenkomst aan te gaan, althans dat Ennia daarop heeft kunnen vertrouwen. Het gerecht overweegt met betrekking tot het tweede punt het volgende.
4.5.
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht leidt het gerecht af dat het tekenen van een vaststellingsovereenkomst niet, althans niet voor [echtgenoot] kenbaar, ‘op de agenda’ stond toen hij zich op 31 januari 2019 bij Ennia meldde. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [echtgenoot] naar Ennia ging om een cheque te halen. Hieruit volgt dat Ennia kennelijk zonder vooraankondiging het bezoek van [echtgenoot] heeft benut om tot een finale regeling te komen. Gelet op de verstrekkende gevolgen van een vaststellingsovereenkomst had van Ennia verwacht mogen worden dat zij zich hiervan rekenschap had gegeven, bijvoorbeeld door [echtgenoot] enkele dagen bedenktijd en gelegenheid tot overleg met [eiseres] te geven. In dit verband is van belang dat, naar moet worden aangenomen, Ennia ervan op de hoogte was dat [eiseres] geld nodig had voor de door haar gewenste Stemcell-therapie. In de overwegingen van de vaststellingsovereenkomst wordt immers vermeld dat [echtgenoot] meent die therapie nodig te hebben en dat Ennia de noodzaak daarvan betwist. [eiseres] heeft voorts onbetwist gesteld dat [echtgenoot] de cheque niet meekreeg als geen vaststellingsovereenkomst tot stand zou komen.
4.6.
In deze omstandigheden acht het gerecht het aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is omdat zij onder invloed van een wilsgebrek (misbruik van omstandigheden) tot stand is gekomen. Ennia had de uitgifte van de cheque niet van de ondertekening afhankelijk moeten stellen en had ([echtgenoot] namens) [eiseres] gelegenheid moeten geven om zich op de inhoud van de overeenkomst en de consequenties daarvan te beraden. Hieraan doet niet af dat [echtgenoot], zoals ter zitting is gebleken, zich heeft gerealiseerd dat hij voor finale kwijting tekende. Dat is immers voor een wilsgebrek als hier aan de orde niet relevant. Ook verwerpt het gerecht het ter zitting door Ennia gevoerde verweer dat in de hectiek van alledag en de druk die benadeelden op haar medewerkers uitoefenen dergelijke dingen gebeuren. Dat ontslaat Ennia niet van de verplichting om zorgvuldig te handelen, nog daargelaten dat niet concreet is geworden welke druk [eiseres] of [echtgenoot] zouden hebben uitgeoefend. Van belang is in dit verband dat gesteld noch gebleken is om welke reden haast geboden was bij de afwikkeling van dit dossier.
4.7.
Waar aannemelijk is dat Ennia zich niet op de vaststellingsovereenkomst zal kunnen beroepen, rijst de vraag of voldoende aannemelijk is dat op Ennia nog een aanvullende betalingsverplichting jegens [eiseres] rust. Zij heeft immers al NAf 36.367 ontvangen, waarvan NAf 16.500 ter uitvoering van de overeenkomst. Het moet in hoge mate waarschijnlijk zijn dat die vraag bevestigend zal worden beantwoord om in dit kort geding enig deel van de geldvordering toe te kunnen wijzen.
4.8.
Dat is niet het geval. De processtukken bieden niet of nauwelijks onderbouwing van de omvang van de schade. Het voorschot van NAf 900 per maand is kennelijk gebaseerd op de inkomsten die [eiseres] genoot toen zij werkzaam was bij Mangusa, maar Ennia heeft er onbetwist op gewezen dat [eiseres] al geruime tijd voor het ongeval bij Mangusa was vertrokken. Van haar stelling dat zij sindsdien inkomsten genereert met een eigen bedrijfje in cosmetische producten, welke stelling door Ennia is betwist, heeft [eiseres] geen enkele onderbouwing gegeven. Ook is niet onderbouwd dat [eiseres] vanwege haar klachten geen van die werkzaamheden meer kan verrichten. Dat zij meer schade heeft geleden dan het al door Ennia uitgekeerde bedrag is dus niet zonder meer aannemelijk. Ennia heeft er verder op gewezen dat niet is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat sprake is van onverwijlde spoedeisendheid. Ennia heeft in dat verband aangevoerd dat van de echtgenoot van [eiseres] mag worden verwacht bij te dragen in haar kosten en dat [eiseres] geen enkel inzicht heeft gegeven in de inkomensgegevens van [echtgenoot]. Ten slotte moet volgens Ennia, gegeven de stellingen van [eiseres], rekening gehouden worden met een wezenlijk restitutierisico. [eiseres] heeft op deze punten niet gereageerd.
4.9.
Bij deze stand van zaken is dus niet voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing van een geldvordering in kort geding.
4.10. [
eiseres] vordert daarnaast inzage in haar medisch dossier. Kennelijk doelt zij hier op het medisch dossier zoals dat door de medisch adviseur van Ennia wordt gehouden. [eiseres] heeft niet onderbouwd om welke reden op dit punt sprake is van bijzondere spoedeisendheid. Dat vloeit ook niet voort uit de aard van de vordering. Als [eiseres] meent dat haar medische omstandigheden na het ongeval haar aanspraak geven op een hogere schadevergoeding, dan kan zij dat standpunt op basis van de gegevens van haar artsen onderbouwen. Daarvoor heeft zij het medisch dossier van Ennia niet nodig. De vordering komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
4.11.
Ook vordert [eiseres] benoeming van deskundigen teneinde de schade af te wikkelen. Een dergelijke vordering leent zich niet voor toewijzing in kort geding. Benoeming kan zo nodig plaatsvinden in een bodemprocedure of via een voorlopig deskundigenbericht.
4.12.
In hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draag.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 9 oktober 2019.