In deze zaak verzoekt de verzoekster, een voormalige topmanager van de Centrale Bank van Curaçao (CBCS), om een verklaring voor recht dat de opzegging van haar arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is. De verzoekster, die sinds 1983 in dienst was bij CBCS, werd op 22 februari 2019 ontslagen na een reeks interne onderzoeken die gebreken in de financiële administratie en verantwoordelijkheden aan het licht brachten. De verzoekster stelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de tekortkomingen die door de onderzoeken zijn vastgesteld. CBCS voert aan dat de verzoekster als onderdirecteur verantwoordelijk was voor de afdelingen die onder de onderzoeken vielen en dat er geen vertrouwen meer in haar was.
De procedure begon met een verzoekschrift op 7 augustus 2019, gevolgd door een zitting op 10 september 2019. De rechter oordeelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is en dat de verzoekster haar verantwoordelijkheden niet heeft genomen. De rechter wijst erop dat de verzoekster, ondanks haar positie, niet heeft geprotesteerd tegen de gang van zaken binnen de organisatie en dat zij heeft geprofiteerd van de onregelmatigheden. De rechter concludeert dat de opzegging niet kennelijk onredelijk is en wijst de verzoeken van de verzoekster af, waarbij zij ook wordt veroordeeld in de proceskosten.