Procesverloop
In een brief aan verzoekster van 25 oktober 2018 (de bestreden brief) heeft de SVB, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Om verdere waarschuwingen en verdergaande sancties, zoals bijvoorbeeld het aanhouden of korten op betaalbaar te stellen declaraties, of uiteindelijk het uitschrijven als medewerkende van de SVB, te voorkomen verzoeken wij u wederom, vriendelijk doch dringend om, net als de overige medewerkende laboratoria, uw jaarrekeningen over de kalenderjaren 2015 t/m 2017 binnen 14 dagen na ontvangst van deze brief aan ons te doen toekomen.”
Bij brief van 25 oktober 2018 heeft verzoekster daartegen beroep ingesteld. Connex daaraan heeft zij op 26 november 2018 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De SVB heeft nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft ter zitting van het Gerecht op 16 januari 2019 plaatsgevonden. Verzoekster is verschenen, vertegenwoordigd door [bestuurder] en [specialist], werkzaam als laboratory director respectievelijk laboratoriumspecialist bij verzoekster, bijgestaan door de gemachtigden. De SVB heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die is vergezeld door E. Florez en L. Felida, beiden als accountmanager werkzaam bij de SVB.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
2. Aan het verzoek legt verzoekster, kort gezegd, het volgende ten grondslag. De bestreden brief is een beschikking in de zin van de Lar, omdat deze is gericht op bestuursrechtelijke rechtsgevolgen bestaande uit het opleggen van bestuursrechtelijke sancties aan verzoekster. Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof is een aanwijzing van een bestuursorgaan een appellabele beschikking. Dat blijkt ook uit de uitspraak van het Gerecht van 1 december 2017 met het zaaknummer CUR201702365. De SVB is niet bevoegd om de jaarrekeningen van verzoekster op te vragen en aan het niet indienen daarvan sancties te verbinden. Een dergelijke bevoegdheid vloeit in ieder geval niet voort uit artikel 10.4, eerste lid, van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (Lvbz) of enige andere wettelijke bepaling. Uitvoering van de bestreden brief zou een onevenredig nadeel met zich brengen voor verzoekster in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang. Het zou namelijk voor haar bedrijfsvoering schadelijk kunnen zijn indien haar concurrenten over haar jaarrekeningen beschikken.
3. De SVB heeft, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd. De bestreden brief is slechts een waarschuwing en is dus niet op rechtgevolg gericht. Het is dan ook geen beschikking in de zin van de Lar. Het Gerecht is daarom niet bevoegd om van dit verzoek om voorlopige voorziening kennis te nemen. Voor zover de bestreden brief een beschikking in de zin van de Lar is, dient deze in stand te blijven omdat de SVB op grond van artikel 10.4 van de Lvbz en artikel 9 van de Regeling Medewerking tot de Sociale Verzekeringen 1960 bevoegd is om de jaarrekeningen van verzoekster op te vragen en aan het uitblijven daarvan sancties te verbinden.
4. Het Gerecht dient allereerst te beoordelen of hij bevoegd is om kennis te nemen van dit verzoek. Dat is het geval indien de bestreden brief een beschikking is in de zin van de Lar. Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt in de Lar en de daarop berustende bepalingen onder beschikking verstaan een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Het Gerecht dient vast te stellen of de bestreden brief op rechtsgevolg is gericht.
5. Ingevolge artikel 10.4, eerste lid, van de Lvbz verschaft een ieder de SVB de inlichtingen, gegevens of bescheiden die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van deze landsverordening.
6. Verzoekster heeft niet betwist dat artikel 10.4 van de Lvbz op haar van toepassing is, maar stelt dat artikel 10.4, eerste lid, Lvbz niet als wettelijke grondslag kan dienen voor de door de SVB gepretendeerde bevoegdheid om haar jaarrekeningen op te vragen en sancties aan haar op te leggen als zij die niet indient. Het Gerecht volgt verzoekster niet in deze stelling. Immers, de omstandigheid dat die bepaling betrekking heeft op een onbeperkte groep personen of instellingen en heel ruim geformuleerd is, rechtvaardigt niet de conclusie van verzoekster dat die bepaling daarom niet als wettelijke grondslag kan dienen voor de bevoegdheid van de SVB tot het opvragen van stukken aan medewerkenden zoals verzoekster. Van een onbeperkte bevoegdheid tot handelen is geen sprake omdat de inlichtingen, gegevens of bescheiden die de SVB mag opvragen noodzakelijk dienen te zijn voor de goede uitvoering van de Lvbz. Dat laatste vormt dus de begrenzing van de betreffende bevoegdheid.
7. De SVB heeft verder voldoende toegelicht waarom de opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de Lvbz. Zij heeft namelijk naar voren gebracht dat zij voor het opstellen van deugdelijke adviezen aan de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur over de hoogte van vast te stellen tarieven inzicht dient te hebben in de reële kosten van behandelingen en daarom de jaarrekeningen van alle medewerkenden opvraagt. De SVB heeft ook aangevoerd dat alle medewerkenden jaarlijks hun jaarrekeningen aan haar doen toekomen en dat verzoekster de enige medewerkende is die dat weigert te doen. Verzoekster heeft het voorgaande niet betwist. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de SVB op grond van artikel 10.4, eerste lid, van de Lvbz bevoegd is de jaarrekeningen van verzoekster op te vragen.
8. Ingevolge artikel 10.4, derde lid, van de Lvbz is een ieder, in het belang van een goede uitvoering van deze landsverordening, gehouden de aanwijzingen van de Uitvoeringsorganisatie op te volgen. Ingevolge het vierde lid is de SVB bij niet naleving van de verplichtingen opgenomen in het eerste, tweede of derde lid door de verzekerde bevoegd de verstrekkingen op te schorten.
9. Uit de hierboven genoemde bepalingen volgt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht dat de SVB bevoegd is om in het belang van een goede uitvoering van de Lvbz aanwijzingen te geven en sancties op te leggen aan verzoekster indien zij de aanwijzingen niet opvolgt. In het licht daarvan kan de bestreden brief bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een aanwijzing onder dreiging van het opleggen van sancties. Daarin is namelijk vermeld dat verzoekster sancties kan verwachten indien zij nalaat om aan de aanwijzing, namelijk het binnen veertien dagen indienen van de jaarrekeningen over de kalenderjaren 2015 t/m 2017, te voldoen. Zoals in de door verzoekster aangehaalde jurisprudentie is bepaald is hier sprake van een vaststelling die verzoekster bindt. Die vaststelling, namelijk dat verzoekster niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 10.4, eerste lid, van de Lvbz op haar rustende verplichting om de door de SVB opgevraagde jaarrekeningen in te dienen, vormt bij een mogelijk nog te nemen sanctiebesluit van de SVB het dan niet meer betwistbare vertrekpunt. Gelet daarop acht het Gerecht rechtsbescherming tegen de aanwijzing bij de Lar-rechter noodzakelijk. De aanwijzing zoals vervat in de bestreden brief wordt dan ook aangemerkt als een beschikking zoals bedoeld in artikel 3 van de Lar. Het Gerecht is aldus bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
10. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat zij onevenredig nadeel zal lijden indien zij voorafgaand aan de beslissing in de bodemprocedure de opgevraagde stukken bij de SVB moet indienen, omdat het voor haar bedrijfsvoering schadelijk zou kunnen zijn indien haar concurrenten over de opgevraagde gegevens beschikken, slaagt die stelling niet. Ingevolge artikel 10.1 van de Lvbz is de SVB immers gehouden om op een vertrouwelijke manier om te gaan met de jaarrekeningen van verzoekster. Hiermee is de geheimhouding voldoende gewaarborgd, zodat de kennelijke vrees van verzoekster dat de SVB haar jaarrekeningen aan derden ter beschikking zal stellen niet gerechtvaardigd is.
11. Aangezien de SVB, zoals hiervoor al is overwogen, bevoegd was om de jaarrekeningen van verzoekster op te vragen en verzoekster er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat zij onevenredig nadeel zal lijden als zij de opgevraagde jaarrekeningen bij de SVB indient, zal het Gerecht het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. Voor toekenning van proceskosten ziet het Gerecht geen aanleiding.