ECLI:NL:OGEAC:2019:199

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
Lar CUR201800334
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderdomspensioen en ontvankelijkheid van het beroep bij de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de Sociale Verzekeringsbank, en verweerster. Eiseres had op 10 maart 2017 een aanvraag ingediend voor ouderdomspensioen, welke aanvraag door verweerster bij beschikking van 6 juni 2017 was goedgekeurd, met een ingangsdatum van 1 april 2016. Eiseres was echter niet tevreden met het bestreden besluit van 18 januari 2018, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van haar recht op AOV-pensioen en dat de termijnoverschrijding het gevolg was van gebrekkige informatievoorziening door verweerster.

Het Gerecht heeft overwogen dat op grond van de Landverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV oud) degene die verzekerd is en de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt recht heeft op ouderdomspensioen. Eiseres, geboren in 2011, had na het bereiken van haar pensioengerechtigde leeftijd een aanvraag ingediend. Het Gerecht oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om een langere terugwerkende kracht toe te passen dan een jaar voor de aanvraagdatum. De onbekendheid van eiseres met de wettelijke regeling werd niet als een bijzonder geval aangemerkt, aangezien verweerster haar clientèle voldoende had geïnformeerd over de regeling.

De uitspraak concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak, zoals vermeld in hoofdstuk 5 van de Lar.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

wonend in Nederland, domicilie kiezend in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: E.C. Isenia, zoon van eiseres,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 6 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerster aan eiseres op haar aanvraag van 10 maart 2017 ouderdomspensioen ten bedrage van NAf 297,80 toegekend en de ingangsdatum daarvan bepaald op 1 april 2016.
Bij beschikking van 18 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerster het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, en de beroepsgronden nader aangevuld.
Verweerster heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6 van de Landverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV oud) heeft degene, die verzekerd is geweest en de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
Op grond van artikel 9, eerste lid, wordt het ouderdomspensioen alsmede een verhoging daarvan op aanvraag toegekend door de Sociale Verzekeringsbank (de Bank).
Op grond van artikel 10 wordt de aanvraag om ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen ingediend ter plaatste door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aangewezen.
Op grond van artikel 11, eerste lid, gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Op grond van het tweede lid kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een ouderdomspensioen niet eerder ingaan dan een jaar voor de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin de ambtshalve toekenning plaatsvond. De Bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijzen.
2. Eiseres, geboren op [geboortedatum], heeft na het bereiken van haar pensioengerechtigde leeftijd in 2011 op 10 maart 2017 een pensioenaanvraag bij verweerster ingediend. Vervolgens heeft verweerster het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, genomen. Daarbij is overwogen dat geen bijzondere omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan het pensioen kan worden toegekend met een langere terugwerkende kracht dan een jaar voor de aanvraagdatum.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding het gevolg is van onvoldoende althans gebrekkige informatievoorziening zijdens verweerster. Volgens eiseres was zij niet op de hoogte dat zij vanaf omstreeks haar 60ste verjaardag recht had op AOV-pensioen.
4. Ter beoordeling staat of in eiseres geval sprake is van een bijzonder geval dat verweerster aanleiding heeft moeten geven een langere terugwerkende kracht toe te passen dan een jaar. Volgens het beleid van verweerster is er sprake van een bijzonder geval indien belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Op grond van dit beleid wordt door verweerster in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Beoordeeld wordt of het complex van omstandigheden in onderlinge samenhang een bijzonder geval oplevert.
5. De onder 3 genoemde omstandigheid geeft geen aanleiding om van een bijzonder geval te kunnen spreken, nu verweerster bij de wetswijziging haar clientèle – onder meer via haar website – de nodige inlichtingen hieromtrent heeft gegeven. De door eiseres te laat ingediende pensioenaanvraag valt alleen toe te schrijven aan onbekendheid met de geldelijke wettelijke regeling. Deze onbekendheid vormt volgens vaste rechtspraak geen bijzonder geval. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2019, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.