1.1Op grond van artikel 6 van de Landverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV oud) heeft degene, die verzekerd is geweest en de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
Op grond van artikel 9, eerste lid, wordt het ouderdomspensioen alsmede een verhoging daarvan op aanvraag toegekend door de Sociale Verzekeringsbank (de Bank).
Op grond van artikel 10 wordt de aanvraag om ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen ingediend ter plaatste door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aangewezen.
Op grond van artikel 11 gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Op grond van het tweede lid kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een ouderdomspensioen niet eerder ingaan dan een jaar voor de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin de ambtshalve toekenning plaatsvond. De Bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijzen.
2. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd in 2012 op 18 juli 2017 een pensioenaanvraag bij verweerster ingediend. Verweerster heeft eiser ingevolge de LvAOV met ingang van 1 augustus 2016 een AOV-pensioen ten bedrage van NAf 175,= toegekend. Daarbij is overwogen dat geen bijzondere omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan het pensioen kan worden toegekend met een langere terugwerkende kracht dan een jaar voor de aanvraagdatum. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend.
3. Eiser betoogt met succes dat hij het bezwaarschrift tijdig bij verweerster heeft ingediend. Uit het poststempel op de envelop waarin het primaire besluit is verzonden, blijkt dat het primaire besluit op 8 september 2017 naar eiser is verzonden. De beroepstermijn liep derhalve van 9 september 2017 tot (met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Lar) 24 oktober 2017. Het bezwaarschrift is op 16 oktober 2017 bij verweerster binnengekomen. Eiser heeft dan ook tijdig bezwaar gemaakt. Hieruit volgt dat verweerster bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Het Gerecht zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verder ziet het Gerecht aanleiding om met toepassing van artikel 50, vierde lid, van de Lar zelf in de zaak te voorzien.
5. Eiser betoogt dat hij op [datum] 60 jaar is geworden en vanaf die datum recht heeft op een AOV-pensioen. Hij stelt in 2013 per mail een aanvraag om AOV-pensioen bij verweerster te hebben ingediend.
6. Ter beoordeling staat de vraag of in eisers geval sprake is van een bijzonder geval dat verweerster aanleiding heeft moeten geven een langere terugwerkende kracht toe te passen dan een jaar. Volgens het beleid van verweerster is er sprake van een bijzonder geval indien belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Op grond van dit beleid wordt door verweerster in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Beoordeeld wordt of het complex van omstandigheden in onderlinge samenhang een bijzonder geval oplevert.
7. De onder 5 genoemde omstandigheid geeft geen aanleiding om van een bijzonder geval te kunnen spreken. De door eiser te laat ingediende pensioenaanvraag valt alleen toe te schrijven aan onbekendheid met de geldelijke wettelijke regeling. Deze onbekendheid vormt volgens vaste rechtspraak geen bijzonder geval. De enkele stelling van eiser, zonder enige concretisering, dat hij in 2013 een AOV-aanvraag per mail heeft ingediend, is, wat daar verder ook van zij, niet aannemelijk gemaakt. Het bezwaar dient ongegrond te worden verklaard.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal het Gerecht bepalen dat verweerster aan eiser het door hem betaalde griffierecht van NAf 50,- dient te vergoeden.