ECLI:NL:OGEAC:2019:198

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
Lar CUR201800319
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep inzake AOV-pensioen en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep van eiser tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (verweerster) inzake de toekenning van AOV-pensioen. Eiser had op 18 juli 2017 een aanvraag ingediend voor ouderdomspensioen, welke door verweerster bij beschikking van 29 augustus 2017 werd goedgekeurd met een ingangsdatum van 1 augustus 2016. Echter, bij een later besluit op 14 december 2017 verklaarde verweerster het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 juni 2019 heeft eiser betoogd dat hij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 8 september 2017 naar eiser is verzonden, waardoor de beroepstermijn liep van 9 september tot 24 oktober 2017. Eiser heeft zijn bezwaar op 16 oktober 2017 ingediend, wat tijdig was. Het Gerecht oordeelt dat verweerster ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het Gerecht verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt bepaald dat verweerster het door eiser betaalde griffierecht van NAf 50,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, met de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 16 augustus 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Nederland, domicilie kiezend in Curaçao,
eiser,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 29 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerster aan eiser op zijn aanvraag van 18 juli 2017 ouderdomspensioen toegekend en de ingangsdatum daarvan bepaald op 1 augustus 2016.
Bij beschikking van 14 december 2017 (het bestreden besluit), aan eiser aangetekend verzonden op 22 december 2017, heeft verweerster het daartegen door eiser gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 56, eerste lid, van de Lar wordt het bezwaarschrift ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven of geldt als geweigerd. Op grond van het tweede lid geldt de dag waarop de beschikking is verzonden, als de dag waarop deze is gegeven. Op grond van het derde lid blijft niet-ontvankelijkheid ten aanzien van een na afloop ingediend bezwaarschrift achterwege, indien de bezwaarde aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van hem niet toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
1.1
Op grond van artikel 6 van de Landverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV oud) heeft degene, die verzekerd is geweest en de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening recht op ouderdomspensioen.
Op grond van artikel 9, eerste lid, wordt het ouderdomspensioen alsmede een verhoging daarvan op aanvraag toegekend door de Sociale Verzekeringsbank (de Bank).
Op grond van artikel 10 wordt de aanvraag om ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen ingediend ter plaatste door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aangewezen.
Op grond van artikel 11 gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Op grond van het tweede lid kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een ouderdomspensioen niet eerder ingaan dan een jaar voor de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin de ambtshalve toekenning plaatsvond. De Bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijzen.
2. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd in 2012 op 18 juli 2017 een pensioenaanvraag bij verweerster ingediend. Verweerster heeft eiser ingevolge de LvAOV met ingang van 1 augustus 2016 een AOV-pensioen ten bedrage van NAf 175,= toegekend. Daarbij is overwogen dat geen bijzondere omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan het pensioen kan worden toegekend met een langere terugwerkende kracht dan een jaar voor de aanvraagdatum. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend.
3. Eiser betoogt met succes dat hij het bezwaarschrift tijdig bij verweerster heeft ingediend. Uit het poststempel op de envelop waarin het primaire besluit is verzonden, blijkt dat het primaire besluit op 8 september 2017 naar eiser is verzonden. De beroepstermijn liep derhalve van 9 september 2017 tot (met toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Lar) 24 oktober 2017. Het bezwaarschrift is op 16 oktober 2017 bij verweerster binnengekomen. Eiser heeft dan ook tijdig bezwaar gemaakt. Hieruit volgt dat verweerster bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Het Gerecht zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verder ziet het Gerecht aanleiding om met toepassing van artikel 50, vierde lid, van de Lar zelf in de zaak te voorzien.
5. Eiser betoogt dat hij op [datum] 60 jaar is geworden en vanaf die datum recht heeft op een AOV-pensioen. Hij stelt in 2013 per mail een aanvraag om AOV-pensioen bij verweerster te hebben ingediend.
6. Ter beoordeling staat de vraag of in eisers geval sprake is van een bijzonder geval dat verweerster aanleiding heeft moeten geven een langere terugwerkende kracht toe te passen dan een jaar. Volgens het beleid van verweerster is er sprake van een bijzonder geval indien belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Op grond van dit beleid wordt door verweerster in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Beoordeeld wordt of het complex van omstandigheden in onderlinge samenhang een bijzonder geval oplevert.
7. De onder 5 genoemde omstandigheid geeft geen aanleiding om van een bijzonder geval te kunnen spreken. De door eiser te laat ingediende pensioenaanvraag valt alleen toe te schrijven aan onbekendheid met de geldelijke wettelijke regeling. Deze onbekendheid vormt volgens vaste rechtspraak geen bijzonder geval. De enkele stelling van eiser, zonder enige concretisering, dat hij in 2013 een AOV-aanvraag per mail heeft ingediend, is, wat daar verder ook van zij, niet aannemelijk gemaakt. Het bezwaar dient ongegrond te worden verklaard.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal het Gerecht bepalen dat verweerster aan eiser het door hem betaalde griffierecht van NAf 50,- dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • verklaarthet door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar
    ongegrond;
  • draagtverweerster
    ophet door eiser voor de behandeling betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 50,- (zegge: vijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) te vergoeden.
pAldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2019, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.