ECLI:NL:OGEAC:2019:190

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
CUR201902713
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van beroep om vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak heeft verzoekster haar beroep ingetrokken tegen de weigering van verweerder om te beschikken op haar aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft vastgesteld dat de beschikking van verweerder pas na de indiening van het beroep op de juiste wijze aan verzoekster is bekendgemaakt. Hierdoor moet verweerder worden geacht aan verzoekster tegemoet te zijn gekomen. Verweerder is op grond van artikel 17, zesde lid, van de Lar verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Hoewel het beroep niet gegrond is verklaard, is de situatie van intrekking vanwege tegemoetkoming gelijk te stellen aan een gegrond beroep. Het Gerecht heeft de proceskosten begroot op NAf 175,- en verweerder veroordeeld in deze kosten, evenals in de vergoeding van het griffierecht van NAf 150,-. De uitspraak is gedaan op 10 september 2019 en is bekendgemaakt in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om een proceskostenvergoeding in de zaak tussen:

[verzoekster],

wonende in Curaçao,
verzoekster,
gemachtigden: mrs. G.C.A. Scherperboer-Parris en M. Elzinga-Soumah,
en

de MINISTER VAN JUSTITIE,

verweerder,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar.

Procesverloop

Bij beroepschrift, bij het Gerecht ingediend op 29 juli 2019, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om te beschikken op haar aanvraag van 25 maart 2019 om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen (de aanvraag).
Bij e-mailbericht van 11 augustus 2019 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en het Gerecht verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Lar wordt onder een beschikking verstaan een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Op grond van het tweede lid wordt met een beschikking gelijkgesteld een weigering om een beschikking te geven.
Op grond van artikel 16, tweede lid, geldt de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt als de dag waarop deze is gegeven.
Op grond van artikel 17, zesde lid, wordt aan de indiener van het beroepschrift bij intrekking ervan om redenen dat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen, het door hem gestorte griffierecht vergoed door dat orgaan.
Op grond van artikel 50, tiende lid, kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de desbetreffende partij is tegemoetgekomen, het betrokken overheidslichaam op verzoek van die partij bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten worden veroordeeld.
Op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder c, kan het Gerecht onmiddellijk uitspraak doen indien verdere behandeling van het beroepschrift hem niet nodig voorkomt, omdat de bestreden beschikking door het bevoegde bestuursorgaan is ingetrokken of gewijzigd, en daarmee kennelijk aan de bezwaren van de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
2. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij pas na instelling van het beroep op de hoogte is geraakt van de beschikking die verweerder op 5 juli 2019 heeft genomen en die strekt tot inwilliging van de aanvraag (de beschikking). Het beroep was volgens haar dan ook terecht en tijdig ingediend en verweerder moet worden geacht pas daarna aan haar tegemoet te zijn gekomen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek om proceskosten dient te worden afgewezen. Verweerder voert daartoe aan dat de beschikking reeds voor het verstrijken van de vier maanden waarbinnen op de aanvraag moest worden beslist op 5 juli 2019 per e-mail naar de gemachtigde van verzoekster is verzonden. Voorts biedt de Lar volgens verweerder geen grondslag voor terugbetaling van griffierechten na intrekking van het beroep en hij verwijst hierbij naar de uitspraak van het Gerecht van 6 augustus 2019, in de zaaknummers CUR201701831 en CUR201701832.
4. Het Gerecht overweegt dat verzoekster beroep heeft ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om te beschikken op de aanvraag. Ten tijde van de indiening van het beroepschrift had verweerder reeds op dat verzoek beslist, maar de desbetreffende beslissing was nog niet aan verzoekster bekendgemaakt. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt immers dat op 5 juli 2019 de beschikking is gemaild [e-mailadres], een onjuist e-mailadres. Pas op 5 augustus 2019 is de beschikking naar het juiste e‑mailadres, [e-mailadres], verstuurd. Verzoekster kon daarom ten tijde van de indiening van het beroepschrift redelijkerwijs menen dat zij beroep moest instellen om te bewerkstelligen dat een beslissing op de aanvraag zou worden genomen. Nu de beschikking pas op 5 augustus 2019 – dus na instelling van het beroep – aan verzoekster op de juiste wijze bekend is gemaakt, moet verweerder worden geacht daarmee aan verzoekster te zijn tegemoetgekomen.
Het Gerecht is van oordeel dat verdere behandeling van het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten niet nodig is en dat op de voet van vermelde bepalingen onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan.
5. De slotsom is dat het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten voor toewijzing in aanmerking komt. Het Gerecht begroot de proceskosten op NAf 175,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt NAf 700,-, wegingsfactor 0,25 in verband met de relatieve eenvoud van de zaak).
6. Verder volgt uit het voorgaande dat verweerder op grond van artikel 17, zesde lid, van de Lar gehouden is aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Het Gerecht zal verweerder daarom gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden. Weliswaar wordt het beroep niet gegrond verklaard, maar de, zich hier voordoende, situatie dat wordt ingetrokken omdat tegemoet is gekomen, staat daarmee op één lijn. De uitspraak van 6 augustus jl. van het Gerecht waaraan verweerder refereert, is hiermee niet in tegenspraak. Daar ging het immers niet om een intrekking wegens het tegemoetkomen aan de betrokkene.

Beslissing

Het Gerecht:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van NAf 175,- (zegge: honderdvijfenzeventig Nederlands Antilliaanse guldens), te betalen aan verzoekster;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands Antilliaanse guldens) aan verzoekster te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt op 10 september 2019 te Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat verzet open binnen
twee wekenna de dag van bekendmaking van de uitspraak. Zie artikel 80 van de Lar.