ECLI:NL:OGEAC:2019:19

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
CUR201803775 en CUR201804258
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf als rentenier

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel rentenier, welke door de Minister op 31 januari 2018 was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 31 augustus 2018 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres op 8 november 2018 beroep ingesteld en op 14 december 2018 verzocht om een voorlopige voorziening. De openbare behandeling vond plaats op 21 januari 2019.

Het Gerecht overwoog dat op grond van de Landsverordening Toelating en Uitzetting, een beschikking kan worden geschorst indien de uitvoering daarvan onevenredig nadeel met zich meebrengt. Eiseres stelde dat het verschil tussen het normbedrag en haar gemiddelde inkomen relatief klein was en dat zij recht had op toewijzing van haar verzoek vanwege haar verblijfsduur op Curaçao. Het Gerecht oordeelde echter dat het verschil in inkomen geen bijzondere omstandigheid vormde die aanleiding gaf om van het beleid af te wijken. Eiseres had niet aangetoond dat zij over het normbedrag beschikte en had geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd.

De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen door rechter N.M. Martinez en bekendgemaakt in aanwezigheid van griffier S.N. Aswani. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het verzoek om voorlopige voorziening van en het beroep in de zaak tussen:

[eiseres],

verzoekster in de voorlopige voorzieningsprocedure en eiseres in de bodemprocedure,
gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam, advocaat,
en

DE MINISTER VAN JUSTITIE,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.X.M. Hato, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel rentenier (de aanvraag) afgewezen.
Bij beschikking van 31 augustus 2018 (de bestreden beschikking), verzonden op 3 oktober 2018, heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres van 20 februari 2018 ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beschikking heeft eiseres op 8 november 2018 beroep ingesteld bij dit Gerecht (CUR201803775). Op 14 december 2018 heeft eiseres verzocht om een voorlopige voorziening (CUR201804258).
De openbare behandeling van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening heeft ter zitting van het Gerecht op 21 januari 2019 plaatsgevonden. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door A.E. Irasquin, werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar, voor zover thans van belang, kan een beschikking, waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
Op grond van artikel 95, eerste lid, onder b, kan het Gerecht onmiddellijk uitspraak doen op het beroepschrift indien het Gerecht oordeelt dat de feiten geen nader onderzoek vergen.
2. Op grond van het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HIG) is onder paragraaf 8.11 bepaald dat vreemdelingen een vergunning tot tijdelijk verblijf kunnen aanvragen om zich hier te vestigen als rentenier zolang zij voldoen aan de voorwaarden gesteld in hoofdstuk 3.
Op grond van paragraaf 3.7 dient een vreemdeling zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan om in aanmerking te komen voor toelating. Afhankelijk van het doel waarvoor de vreemdeling op Curaçao wil verblijven, gelden bijzondere toelatingsvoorwaarden. Deze bijzondere toelatingsvoorwaarden voor renteniers worden nader uitgewerkt in hoofdstuk 8.
Op grond van paragraaf 8.4 zal als bewijs van voldoende geldelijke middelen een verklaring van een bank worden overgelegd waarin deze verklaart dat betrokkene over voldoende geldelijke middelen beschikt om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Verweerder hanteert als norm voor voldoende geldelijke middelen NAf. 36.000,- per jaar (het normbedrag).
3. Niet in geschil is dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij over het normbedrag beschikt en dat zij tussen november 2017 en mei 2018 over een gemiddeld inkomen van NAf. 34.492,- beschikte. Eiseres stelt dat het verschil tussen het normbedrag en haar gemiddelde inkomen tussen november 2017 en mei 2018 een klein verschil is en dat ze mede vanwege haar verblijfsduur op Curaçao recht heeft op toewijzing van het verzoek.
4. Op grond van vaste jurisprudentie moet verweerder alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling betrekken en moet hij bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
5. Dat het verschil in het normbedrag en het gemiddelde inkomen van eiseres tussen november 2017 en mei 2018 relatief klein is, is naar het oordeel van het Gerecht geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van het beleid had moeten afwijken. Dat eiseres sinds 11 februari 2014 verblijf op Curaçao heeft gehad maakt dat niet anders. Eiseres heeft verder geen andere bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder van zijn beleid had moeten afwijken. Het beroep is ongegrond.
6. Nu het Gerecht uitspraak zal doen op het beroep, zal het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen worden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
-
verklaarthet beroep
ongegrond;
-
wijsthet verzoek om voorlopige voorziening
af.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt te Curaçao op 6 februari 2019, in aanwezigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.