ECLI:NL:OGEAC:2019:184

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
Cur201800802
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tewerkstellingsvergunning wegens langdurig verblijf in strijd met vreemdelingenregelgeving

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser zonder bekende verblijfplaats en de minister van Justitie. De eiser, die de Venezolaanse nationaliteit bezit, had een aanvraag ingediend voor een tewerkstellingsvergunning, maar deze werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de eiser langdurig in strijd met de vreemdelingenregelgeving in Curaçao had verbleven. De minister van Justitie had eerder op 27 juli 2017 de aanvraag tot tijdelijk verblijf afgewezen en op 8 februari 2018 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 12 juni 2019, waarbij zowel de eiser als de minister van Justitie vertegenwoordigd waren door gemachtigden.

Het Gerecht overwoog dat op grond van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) niemand in Curaçao kan worden toegelaten zonder een geldige vergunning. De minister kan een vergunning weigeren op basis van openbare orde of algemeen belang, waaronder economische redenen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat de overheid door de aanwezigheid van een vreemdeling in Curaçao voor voldongen feiten wordt geplaatst voordat deze kan beoordelen of aan de toelatingseisen is voldaan. De eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De omstandigheid dat er een tewerkstellingsvergunning was aangevraagd, was niet voldoende om van het beleid af te wijken, vooral gezien het feit dat de eiser de vreemdelingenwetgeving had overtreden.

Het Gerecht concludeerde dat de minister de beslistermijn op het bezwaar had overschreden, maar dit betekende niet dat de aanvraag van de eiser moest worden ingewilligd. De eiser had geen beroep ingesteld tegen de fictieve weigering die was ontstaan door het verstrijken van de beslistermijn. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en handhaafde het bestreden besluit van de minister. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

zonder bekende verblijfplaats,
eiser,
gemachtigde: mr. E.J. Maduro,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. K. Leito-Rosario en A. Irausquin, beiden werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 27 juli 2017 (de afwijzing) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid (het verzoek).
Bij beschikking van 8 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 12 juni 2019 plaatsgevonden. Voor eiser is daar zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is bij zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
1.2
Volgens hoofdstuk 3, paragraaf 3.1.1, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Ltu (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Tb (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HI) waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, dienen verzoeken van vreemdelingen voor eerste toelating tot (lees:) Curaçao in het buitenland te worden afgewacht. Indien de vreemdeling reeds illegaal op Curaçao verblijft, kan zijn aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu.
Dit beleid strekt ertoe te voorkomen dat de overheid, voordat deze kan beoordelen of een vreemdeling aan alle voor toelating gestelde eisen voldoet, door diens aanwezigheid hier te lande voor voldongen feiten wordt geplaatst.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Venezolaanse nationaliteit. Hij is op 18 juni 2015 Curaçao als toerist ingereisd en is na afloop van de duur van het toeristisch verblijf niet vertrokken. Bij de afwijzing, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder zijn eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen. Daarbij heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser tijdens de behandeling van de aanvraag zonder een geldige verblijfstitel in Curaçao verbleef.
3. Niet in geschil is dat eiser langdurig in strijd met de vreemdelingenregelgeving in Curaçao heeft verbleven. Dat vormt volgens het weergegeven beleid grond om zijn aanvraag af te wijzen op grond van artikel 9 van de Ltu.
Van bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, is niet gebleken. De omstandigheid dat voor eiser een tewerkstellingsvergunning (twv) is aangevraagd als inwonend verpleegkundige, is geen bijzondere omstandigheid die verweerder in redelijkheid had moeten doen besluiten om ten gunste van eiser van zijn beleid af te wijken. Die omstandigheid doet niets af aan de grond voor de afwijzing, namelijk dat eiser langdurig de vreemdelingenwetgeving heeft overtreden. Dat de betrokken Minister ten behoeve van eiser op 28 maart 2017 een twv heeft verstrekt, maakt het voorgaande ook niet anders. De toetsing in het kader van de Landsverordening arbeid vreemdelingen is een andere dan die in het kader van de Ltu. Verweerder heeft een eigen verantwoordelijkheid en moet een eigen afweging maken.
Ook het beweerdelijke dispensatieverzoek dat is gedaan, wat er verder ook van zij, vormt geen bijzondere omstandigheid om van het beleid af te wijken.
3.1
Met eiser constateert het Gerecht dat verweerder de beslistermijn op het bezwaar van vier maanden had overschreden toen hij het bestreden besluit nam. Dit brengt echter niet met zich – zoals eiser kennelijk veronderstelt – dat verweerder eisers verzoek moest inwilligen. Toen de wettelijk beslistermijn was verstreken zonder dat een beschikking op bezwaar was gegeven, gold dat op grond van artikel 3, derde lid, van de Lar als het weigeren van het geven van een beschikking en kon dit op grond van artikel 3, tweede lid, van de Lar met een voor beroep vatbare beschikking gelijk worden gesteld. Eiser kon dan ook tegen de op enig moment tot stand gekomen zogeheten fictieve weigering beroep instellen. Dat heeft eiser niet gedaan. Aan het te laat beslissen op het bezwaar zijn verder geen consequenties verbonden.
4. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan blijven.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.