ECLI:NL:OGEAC:2019:181

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
Lar CUR201800971
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiser, zonder bekende verblijfplaats, had op 10 augustus 2017 een verzoek ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke door de minister van Justitie was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiser niet voldeed aan de middelenvereiste, zoals vastgelegd in de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een beschikking van 5 februari 2018. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de openbare behandeling op 12 juni 2019 plaatsvond.

Het Gerecht overwoog dat op grond van de Ltu niemand in Curaçao kan worden toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of verblijf, en dat de minister de vergunning kan weigeren indien niet kan worden aangetoond dat de aanvrager over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser had een aanvraag ingediend met als doel gezinshereniging, maar de garant, zijn echtgenote, voldeed niet aan het vereiste inkomen van NAf 3.000,- bruto per maand. Het Gerecht oordeelde dat de garant niet in staat was om de duurzaamheid van haar extra inkomsten aan te tonen, waardoor de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was.

Eiser voerde aan dat de afwijzing in strijd was met zijn recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Het Gerecht stelde echter vast dat er geen eerdere vergunning tot tijdelijk verblijf aan eiser was verleend, en dat de weigering van de aanvraag geen inmenging in zijn gezinsleven opleverde. De enkele omstandigheid dat eiser getrouwd is, was onvoldoende om een positieve verplichting voor de overheid te rechtvaardigen om de vergunning te verlenen. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

zonder bekende verblijfplaats,
eiser,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. K. Leito-Rosario, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 10 augustus 2017 (de afwijzing) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf (het verzoek).
Bij beschikking van 5 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 12 juni 2019 plaatsgevonden. Verweerder is bij zijn gemachtigde verschenen, vergezeld door mr. A. Irausquin (werkzaam bij het betrokken ministerie).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister van Justitie worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
1.1
Op grond van het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HI) is onder paragraaf 3.2.2 bepaald dat indien de vreemdeling niet eerder is toegelaten, dan zal niet-inwilligen van de aanvraag in beginsel geen inmenging in het familie- of gezinsleven opleveren. Hier geldt dat de vreemdelingen hun familieleven in hun land van herkomst kunnen voortzetten en dat een ander land niet verplicht kan worden op basis van artikel 8 EVRM gezinshereniging toe te laten. In een dergelijk geval dient alleen bezien te worden of er voor Curaçao een positieve verplichting bestaat de aanvraag tot toelating in te willigen, om zodoende de vreemdeling in staat te stellen het familie- of gezinsleven in Curaçao voort te zetten.
Voorts is onder paragraaf 3.7 bepaald dat de vreemdeling die voor haar echtgenoot van vreemde nationaliteit toelating aanvraagt het geldende normbedrag van NAf 3.000,- bruto per maand aan inkomsten dient te worden aangetoond.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Dominicaanse nationaliteit. Hij is op [datum huwelijk] in de Dominicaanse Republiek in het huwelijk getreden met [echtgenote], met de Dominicaanse nationaliteit (de garant). De garant verblijft op Curaçao met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Eiser is op 9 februari 2014 Curaçao ingereisd en is op 23 december 2016 naar de Dominicaanse Republiek teruggereisd.
Het door eiser gedane verzoek betreft een aanvraag om eerste toelating met als verblijfsdoel ‘gezinshereniging/vorming’. Verweerder heeft aan de afwijzende beslissing op de aanvraag, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, ten grondslag gelegd dat de garant niet aan het middelenvereiste voldoet, nu zij niet over een maandelijks inkomen van NAf 3.000,- beschikt en dat eiser het Land niet heeft verlaten nadat de geldingsduur van zijn toeristisch verblijf is verstreken.
3. Eiser betoogt tevergeefs dat verweerder bij het bestreden heeft miskend dat de garant wél over de volgens de HI vereiste middelen van bestaan beschikt. De garant beschikt maandelijks over een brutoloon van NAf 2.549,81. Het extra inkomen dat de garant beweerdelijk maandelijks verdient uit extra werkzaamheden gedurende de weekenden, kan niet tot de duurzame middelen van bestaan worden gerekend nu de garant de duurzaamheid ervan niet heeft aangetoond.
Verweerder is er bij het bestreden besluit dan ook terecht vanuit gegaan dat het vereiste van voldoende middelen van bestaan aan de verlening van de gevraagde vergunning tot tijdelijk verblijf in de weg stond, zodat die geweigerd kon worden op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ltu. Gelet daarop zal het Gerecht verder voorbij gaan aan de beantwoording van de vraag of verweerder eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij illegaal in Curaçao verbleef toen hij het verzoek deed.
4. Eiser heeft voorts een beroep gedaan op het recht op “family life” dat is vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Ten aanzien daarvan overweegt het Gerecht als volgt.
4.1
Niet in geschil is dat aan eiser niet eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van het Hof (vergelijk onder meer de uitspraken van 30 mei 2005 in zaak nr. 56 HLAR 25/04, 19 juli 2010 in de zaak nr. HLAR 079/09 en 25 januari 2011 in de zaak nr. HLAR 038/10) is het Gerecht van oordeel dat nu eiser geen verblijfstitel wordt ontnomen die hem tot het gezinsleven hier te lande in staat stelde, de weigering van zijn aanvraag geen inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM oplevert.
4.2
Voorts is niet gebleken dat in dit geval van zodanige bijzondere feiten en omstandigheden sprake is, dat uit het recht op respect voor familie- of gezinsleven een positieve verplichting zou voortvloeien om ten behoeve van eiser, in weerwil van de afwijzingsgrond, niettemin een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen. De enkele stelling dat eiser getrouwd is en samen met zijn vrouw in Curaçao wil wonen is onvoldoende voor een ander oordeel. Van de echtgenote, die ook de Dominicaanse nationaliteit heeft, mag ook worden verwacht dat zij, indien dat noodzakelijk zou zijn, de keuze maakt het gezinsleven met haar man in het land van herkomst voort te zetten.
5. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.