ECLI:NL:OGEAC:2019:178

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
CUR201902476
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing beslag en retro-cessie in kort geding tussen vereffenaar en advocaat

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderden eisers, vertegenwoordigd door Stephen John Hunt als vereffenaar van Star Telecommunications Limited, de opheffing van een conservatoir beslag dat was gelegd door de naamloze vennootschap Zahavi & Lutjens N.V. onder de First Curacao International Bank (FCIB). De eisers stelden dat het beslag onterecht was, omdat de vordering van Zahavi & Lutjens niet meer bestond na een retro-cessie die was overeengekomen. De procedure begon met een verzoekschrift op 11 juli 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 augustus 2019.

De feiten wezen uit dat Star Telecommunications en Zahavi & Lutjens in 2013 een cessie-overeenkomst hadden gesloten, waarbij 35% van de tegoeden van Star bij FCIB aan Zahavi & Lutjens werd gecedeerd. In 2017 werd het honorarium van Zahavi & Lutjens door de Raad van Appel vastgesteld op NAf 5.000, en in 2018 werd een retro-cessie overeengekomen, waarbij het bedrag boven dit honorarium aan Star werd terugbetaald. Het Gerecht oordeelde dat de retro-cessie de vordering van Zahavi & Lutjens op Star had doen vervallen, waardoor het beslag niet langer gerechtvaardigd was.

Het Gerecht oordeelde dat de vordering tot opheffing van het beslag moest worden toegewezen, omdat de vordering van Zahavi & Lutjens ondeugdelijk was. De rechter benadrukte dat de belangenafweging niet in de weg stond aan de opheffing van het beslag, en dat de retro-cessie de financiële verhouding tussen partijen had afgewikkeld. ZL werd veroordeeld in de proceskosten, die op NAf 1.939 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.STEPHEN JOHN HUNT,

in zijn hoedanigheid van vereffenaar van Star Telecommunications Limited,
kantoorhoudende te Londen,
2. de buitenlandse rechtspersoon
STAR TELECOMMUNICATIONS LIMITED,
gevestigd in Londen,
eisers,
gemachtigden: mr. S.E. Castaño Ortiz en mr. R. van den Heuvel,
tegen
de naamloze vennootschap
ZAHAVI & LUTJENS N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.D. Zahavi.
Partijen worden ook Hunt, Star en ZL genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 11 juli 2019, met producties;
- de producties van ZL;
- de mondelinge behandeling van 27 augustus 2019;
-de pleitnotities van beide gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
ZL oefent de advocatenpraktijk uit.
2.2.
Star is rekeninghouder bij First Curacao International Bank (hierna: FCIB).
2.3.
Op FCIB is sinds 2006 de noodregeling als bedoeld in de Landsverordening Toezicht Bank- en Kredietwezen van toepassing.
2.4.
Mr. Zahavi, advocaat te Curaçao en verbonden aan ZL, heeft opgetreden als advocaat van Star.
2.5.
Op 10 januari 2013 hebben Star en ZL een “Deed of Assignment” getekend op grond waarvan Star aan ZL 35% van haar tegoeden bij FCIB heeft gecedeerd (hierna: de cessie).
2.6.
Met verlof van het gerecht heeft ZL op 18 oktober 2013 conservatoir derdenbeslag gelegd onder FCIB ten laste van Star voor een bedrag van (afgerond) GBP 180.000.
2.7.
Bij beslissing van de Raad van Appel van 27 november 2017 heeft de Raad het honorarium van ZL begroot op NAf 5.000. Ook heeft de Raad ZL veroordeeld tot terugbetaling (aan Hunt als vereffenaar) van al hetgeen Star in overschrijding van genoemd bedrag aan ZL heeft betaald. Ten slotte heeft de Raad beslist dat die terugbetaling moet geschieden hetzij door middel van een retrocessie, hetzij door middel van een (andere) wettige wijze van betaling.
2.8.
Op 20 april 2018 is een “Deed of retro-assignment” tot stand gekomen tussen Star en ZL (hierna: de retro-cessie). Deze akte luidt als volgt, voor zover van belang:
Whereas:
[…]
- Star has assigned to ZL 35% […] of the funds that Star holds with FCIB by Deed of Assignment of 10 January 2013.
[…]
- ZL now wishes to pay back to Star the amount that ZL has received in excess of the amount of NAf 5,000,- by means of retro-assignment.
It is hereby agreed as follows:
1. ZL hereby declares that the above mentioned Deed of Assignment has been assigned back to Star, minus an amount of NAf 5,000,- […]
2.9.
Van deze retro-cessie hebben eisers op 1 augustus 2018 mededeling gedaan aan FCIB.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vorderen in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, opheffing van het onder FCIB gelegde beslag, met veroordeling van ZL in de kosten van het geding.
3.2.
ZL voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eisers in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
ZL heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers niet-ontvankelijk zijn. Volgens ZL brengt de toepasselijkheid van de noodregeling op FCIB mee dat eisers hoe dan ook niets van de rekening bij FCIB uitgekeerd zullen krijgen, ook niet als het beslag wordt opgeheven, omdat de Centrale Bank daarvoor geen toestemming zal geven. Het gerecht verwerpt dit betoog. Eisers hebben ongeacht de toepasselijkheid van de noodregeling belang bij een beslissing over het al dan niet voortduren van het beslag, alleen al omdat de noodregeling een naar zijn aard tijdelijke maatregel is. Dit is overigens in lijn met inmiddels vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof.
4.2.
De vordering strekt tot opheffing van het conservatoire beslag. Volgens artikel 705 lid 2 Rv moet het beslag worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Er zal echter beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet plaatsvinden los van een afweging van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.3.
Uit de stukken wordt duidelijk dat ZL zich in 2013 voor de beweerdelijk door haar verleende juridische bijstand aan Star heeft willen laten betalen door middel van de cessie. Niet ter discussie staat dat die cessie een waarde vertegenwoordigde van ongeveer GBP 180.000. Verder blijkt uit de retro-cessie dat partijen het grootste deel van dit bedrag hebben willen terugbetalen, zulks ter uitvoering van de beslissing van de Raad van Appel: het gehele gecedeerde bedrag minus NAf 5.000 wordt door middel van de retro-cessie immers “assigned back” aan Star.
4.4.
Dat het hier om daadwerkelijke betalingen gaat – en niet, zoals ZL in deze procedure heeft aangevoerd, slechts om cessies tot zekerheid – volgt naar het oordeel van het gerecht uit de twee cessie-aktes. De cessie uit 2013 spreekt zonder voorbehoud van de wens van Star om 35% van haar tegoed bij FCIB onherroepelijk en onvoorwaardelijk aan ZL over te dragen. De retro-cessie refereert aan deze cessie (zonder meer) en aan de wens van ZL “to pay back” aan Star hetgeen ZL “has received” boven het bedrag van NAf 5.000, waarna dat meerdere blijkens de retro-cessie daadwerkelijk wordt terug gecedeerd. ZL heeft geen feiten gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat partijen met deze aktes iets anders hebben bedoeld.
4.5.
Naar voorlopig oordeel kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat ZL aanvankelijk GBP 180.000 van Star betaald heeft gekregen en dat ZL dit bedrag vervolgens minus NAf 5.000 heeft terugbetaald. Kortom: ZL heeft per saldo een bedrag van NAf 5.000 betaald gekregen.
4.6.
ZL betoogt dat de (oorspronkelijke) cessie niet tot stand is gekomen omdat FCIB heeft laten weten de cessie niet te erkennen. Dit betoog snijdt geen hout. Voor de totstandkoming van een rechtsgeldige cessie is niet vereist dat de schuldenaar de cessie erkent. Voor zover ZL zou menen dat de cessie niet geldig is, omdat de overdraagbaarheid van de desbetreffende vordering door FCIB was uitgesloten, geldt dat dit standpunt, gelet op het uitgangspunt van artikel 3:83 BW en de daarop gebaseerde rechtspraak van de Hoge Raad, onvoldoende concreet is onderbouwd. Bovendien valt dit standpunt niet te rijmen met de retro-cessie waaraan ZL zelf heeft meegewerkt. Daarmee hebben partijen immers het eerder betaalde bedrag (grotendeels) willen
terugbetalen. Dat kan niet als die eerdere betaling nooit heeft plaatsgevonden.
4.7.
Een cessie leidt ertoe dat de cessionaris rechthebbende wordt op de gecedeerde vordering. In dit geval hebben de cessie en de retro-cessie per saldo tot gevolg gehad dat ZL een vordering van NAf 5.000 op FCIB heeft. Voor die vordering kan ZL zich niet op Star verhalen. ZL heeft dus geen vordering meer op Star die ten grondslag gelegd zou kunnen worden aan een conservatoir beslag onder FCIB ten laste van Star. De vordering is dus ondeugdelijk als bedoeld in artikel 705 Rv.
4.8.
Een belangenafweging staat niet aan opheffing van het beslag in de weg. Daarbij speelt een rol dat partijen met de retro-cessie klaarblijkelijk nu juist hebben beoogd hun financiële verhouding af te wikkelen. Het gevolg daarvan kan niet anders zijn dan dat Star, in elk geval in haar verhouding tot ZL, weer volledig moet kunnen beschikken over haar tegoed bij FCIB. Dat ZL mogelijk moeite zal ondervinden om haar vordering van NAf 5.000 op FCIB te verhalen, komt voor haar risico. Een dergelijk risico is immers inherent aan iedere cessie. Dat risico kan er in beginsel niet toe leiden dat de cessionaris weer bij de cedent kan aankloppen als het niet lukt de gecedeerde vordering geïncasseerd te krijgen. Feiten die wijzen op een andere bedoeling van partijen zijn niet gebleken.
4.9.
Voor handhaving van het ten laste van Star gelegde beslag is dus geen grond. De vordering tot opheffing daarvan zal worden toegewezen.
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal ZL worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 450 aan griffierecht, NAf 489 aan explootkosten en NAf 1.000 aan salaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
heft op de ten laste van Star door ZL onder FCIB gelegde beslagen;
5.2.
veroordeelt ZL in de proceskosten van eisers, begroot op
NAf 1.939, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na datum van dit vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 3 september 2019.