ECLI:NL:OGEAC:2019:175

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
CUR201902841
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over de uitleg van een veroordeling onder dwangsom in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, betreft het een executiegeschil tussen BNP Paribas Jersey Trust Corporation Limited en de vennootschappen United International Trust N.V., United Trust Company N.V. en Centennial Management N.V. Het geschil ontstond naar aanleiding van een eerdere veroordeling waarbij de gedaagden werden verplicht om bepaalde bescheiden aan BNP af te geven. BNP vorderde in kort geding een verbod op de tenuitvoerlegging van de dwangsom die aan hen was opgelegd, terwijl United in reconventie de opheffing van deze dwangsom vroeg. De procedure begon met een verzoekschrift van BNP op 9 augustus 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 15 augustus 2019. De kern van het geschil draait om de vraag of de gedaagden zich aan de eerdere veroordeling hebben gehouden en of BNP de juiste bescheiden heeft teruggegeven. Het Gerecht oordeelde dat BNP niet voldoende spoedeisend belang had aangetoond voor haar vorderingen en dat de uitleg van de veroordeling door BNP niet juist was. De vorderingen van beide partijen werden afgewezen, en BNP werd veroordeeld in de proceskosten van United. De uitspraak werd gedaan op 16 augustus 2019 door rechter Th. Veling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
BNP PARIBAS JERSEY TRUST CORPORATION LIMITED,
gevestigd te Bailiwick of Jersey, Verenigd Koninkrijk,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. W. Princée,
tegen
de naamloze vennootschappen
1.
CENTENNIAL MANAGEMENT N.V.,
2.
UNITED INTERNATIONAL TRUST N.V.,
3.
UNITED TRUST COMPANY N.V.,
alle gevestigd in Curaçao,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. R.B. van Hees.
Gedaagden in conventie/eisers in reconventie worden ook gezamenlijk aangeduid als United.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 9 augustus 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie, met producties;
- de aanvullende producties van BNP;
- de aanvullende producties van gedaagden;
- de mondelinge behandeling van 15 augustus 2019;
-de pleitnotities van beide gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen BNP enerzijds en [betrokkene 1] (‘Madame’) en [betrokkene 2] anderzijds bestaat een conflict over de vraag of laatstgenoemden gehouden zijn BNP schadeloos te stellen voor een bedrag van
USD 100 miljoen.
2.2.
Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 12 februari 2019 (ECLI:NL:OGEAC:2019:120) is de op artikel 843a Rv gegronde vordering van BNP tot afgifte door (onder meer) Centennial, UIT en UTC van de bij het bewijsbeslag van 9 november 2018 beslagen bescheiden toegewezen en zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] veroordeeld om deze afgifte te gedogen. Door [betrokkene 1], [betrokkene 2], Centennial, UIT en UTC is hoger beroep ingesteld, waarin op 24 september 2019 wordt gepleit. Het verzoek van Centennial, UIT en UTC tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is bij beschikking van het Hof van 28 februari 2019 afgewezen.
2.3.
In een nieuw kort geding heeft BNP van United afgifte gevorderd van de in alinea 39 van haar inleidend verzoekschrift genoemde bescheiden. Deze bescheiden hebben betrekking op elf schilderijen met een waarde van ongeveer NAf 55 miljoen en mogelijke onrechtmatige en schadeveroorzakende (schijn)constructies met betrekking tot die schilderijen.
2.4.
Met verwijzing naar de overwegingen en beslissingen in het vonnis van 12 februari 2019 heeft het gerecht bij vonnis van 26 juli 2019 (‘het Vonnis’; ECLI:NL:OGEAC:2019:145) in het tweede kort geding in conventie als volgt beslist, voor zover hier van belang:
4.2.
beveelt Centennial, UIT en UTC om binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis de onder 39 van het verzoekschrift van BNP omschreven bescheiden over de periode vanaf 6 juli 2015 aan de lokale gemachtigde van BNP af te geven, zulks op straffe van een door hen aan BNP te verbeuren dwangsom van NAf 150.000,- per dag dat zij of één van hen niet aan dit bevel voldoen of voldoet, tot een maximum van NAf 3.000.000 is bereikt;
2.5.
In reconventie hebben United vorderingen ingesteld die ertoe strekken dat de in hun ogen onjuiste uitvoering van het eerder gelegde bewijsbeslag ongedaan wordt gemaakt. United stellen zich, kort weergegeven, op het standpunt dat te veel bescheiden in beslag zijn genomen.
2.6.
In het Vonnis heeft het gerecht hieromtrent als volgt overwogen en beslist:
3.8.
Naar tussen partijen niet in geschil is, bevinden zich in dit filterresultaat ook bescheiden waarvoor het beslag niet bedoeld was en die derhalve niet voor BNP bestemd waren. In hoeverre dit aan Centennial, UIT en UTC zelf te wijten is geweest, zoals BNP stelt en door hen wordt betwist, kan hier in het midden blijven. Van BNP kan hoe dan ook worden verlangd dat zij de bescheiden waarop de reconventionele vordering van Centennial, UIT en UTC betrekking heeft - bescheiden van vóór 5 juli 2015 en correspondentie met advocaten - aan hen teruggeeft, eventuele kopieën daarvan vernietigt en (verder) gebruik van die bescheiden staakt. De door Centennial, UIT en UTC onder 2 tot en met 6, 8, 9 en 11 van hun petitum gevorderde voorzieningen acht het Gerecht toewijsbaar als hierna omschreven. Voor verdergaande voorzieningen bestaat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht onvoldoende grond en (spoedeisend) belang. Wat betreft de onder 7 van het petitum bedoelde papieren bescheiden geldt daarbij dat ter zitting door BNP is gesteld dat de aan haar afgegeven map dezelfde bescheiden betreft als de bij Centennial, UIT en UTC door de deurwaarder onder zich genomen papieren bescheiden, van welke (map met) bescheiden Centennial, UIT en UTC reeds een kopie hebben ontvangen.
[…]
4.6.
beveelt BNP om binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis de uit de bewijsbeslagen afkomstige bescheiden van vóór 5 juli 2015 en correspondentie met advocaten aan Centennial, UIT en UTC terug te geven en alle (papieren en/of digitale) kopieën daarvan te vernietigen;
4.7.
beveelt BNP om binnen drie weken na de uitspraak van dit vonnis alle derden die over één of meer (papieren en/of digitale kopieën) van de onder 4.6 bedoelde bescheiden beschikken te instrueren die bescheiden binnen een week aan Centennial, UIT en UTC terug te geven en alle (papieren en/of digitale) kopieën daarvan te vernietigen;
4.8.
beveelt BNP om binnen vier weken na de uitspraak van dit vonnis aan Centennial, UIT en UTC voldoende bewijs te verstrekken dat zij aan de bevelen onder 4.6 en 4.7 heeft voldaan;
4.9.
veroordeelt BNP tot betaling van een dwangsom aan Centennial, UIT en UTC van NAf 150.000,- per dag dat zij niet aan een of meer van de haar onder 4.6, 4.7 en 4.8 gegeven bevelen voldoet, tot een maximum van NAf 3.000.000 is bereikt;
2.7.
BNP heeft alle beslagen bescheiden inmiddels teruggeven. De kopieën zijn nog niet vernietigd. United heeft ingevolge de veroordeling in het Vonnis een aantal bescheiden aan BNP afgegeven.

3.Het geschil

3.1.
BNP vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
A. United te verbieden de dwangsom als bedoeld in 4.9 van het Vonnis ten uitvoer te leggen, dan wel de tenuitvoerlegging te staken en gestaakt te houden, althans deze dwangsom op te heffen of te verlagen tot nihil zodra BNP aan de veroordelingen in het Vonnis heeft voldaan, waarbij onder de term “bescheiden van voor 5 juli 2015 en correspondentie met advocaten” uit 4.6 van het Vonnis wordt verstaan de “Uitgesloten Bescheiden” zoals gedefinieerd in het verzoekschrift;
B. indien dit vonnis later wordt gewezen dan 16 augustus 2019, de looptijd van de dwangsom op te schorten tot de datum van dit vonnis;
C. subsidiair de maatregel te nemen die nodig is om te voorkomen dat BNP aan de dwangsom in de zin van 4.9 van het Vonnis wordt bloot gesteld;
kosten rechtens.
3.2.
United vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
1. primair: de dwangsom opgelegd in 4.2 van het Vonnis op te heffen of te verminderen tot nihil;
2. subsidiair: BNP te verbieden het Vonnis ten aanzien van het dictum onder 4.2 verder ten uitvoer te leggen, op straffe van een dwangsom;
3. meer subsidiair: de beslissing te nemen die het gerecht geraden voorkomt;
4. met veroordeling van BNP in de proceskosten.
3.3.
Partijen voeren over en weer verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de wederpartij in de proceskosten.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Aan haar vordering legt BNP het volgende betoog ten grondslag. Ingevolge het Vonnis is BNP verplicht om de in beslag genomen bescheiden van vóór 5 juli 2015 en de in beslag genomen advocatencorrespondentie aan United terug te geven. BNP wil aan deze veroordeling uitvoering geven. Zij legt de veroordeling op een bepaalde wijze uit en heeft in overeenstemming met deze uitleg een aantal bescheiden geselecteerd die volgens haar onder de veroordeling tot teruggave vallen. Deze bescheiden zal BNP teruggeven. Daarmee heeft BNP aan haar verplichtingen onder het Vonnis voldaan. Tenuitvoerlegging van de dwangsommen door United zou in deze omstandigheden misbruik van recht opleveren.
4.2.
BNP heeft zich tot de rechter gewend voordat de executie van dwangsommen is aangevangen. Dat is naar het oordeel van het gerecht mogelijk als redelijkerwijs te verwachten valt dat de gerechtigde tot de dwangsommen daadwerkelijk tot tenuitvoerlegging zal overgaan. Bovendien moet die dreiging van tenuitvoerlegging ook urgent zijn, in die zin dat te verwachten valt dat de gerechtigde op zodanig korte termijn tot tenuitvoerlegging zal overgaan dat een bodemzaak niet kan worden afgewacht. Is daarvan geen sprake, dan ontbreekt het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
4.3.
Van dat spoedeisend belang is naar het oordeel van het gerecht onvoldoende gebleken. Ter zitting heeft United erop gewezen dat BNP niet hier te lande is gevestigd en zij (United) dus de nodige stappen moet zetten voordat zij het Vonnis jegens BNP kan executeren. Niet aannemelijk is geworden dat die stappen op korte termijn zullen zijn doorlopen, nog daargelaten of United daartoe na het verstrijken van de termijn voor het nakomen van de verplichtingen uit het Vonnis daadwerkelijk zal overgaan. Dat BNP vooraf zekerheid wil over de juistheid van haar uitleg van het Vonnis, doet hier niet aan af. Het komt in de regel voor risico van de partij die onder last van een dwangsom is veroordeeld om die veroordeling uit te leggen en na te komen. Het is daarbij aan die partij om de risico’s van een beperkte of ruimhartige uitleg in te schatten.
4.4.
Het gerecht ziet niettemin aanleiding om ook inhoudelijk op de vorderingen in te gaan. Het gerecht overweegt het volgende.
4.5.
Het gaat om de uitleg van een met een dwangsom versterkt rechterlijk verbod/bevel. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de interpretatie van een rechterlijk bevel aan op het vaststellen van de redelijke zin van dat bevel.
4.6.
De verplichting om bescheiden van vóór 5 juli 2015 en correspondentie met advocaten terug te geven hangt samen met het vonnis van 12 februari 2019 en het daaraan voorafgegane bewijsbeslag. De achtergrond daarvan ligt in het vermoeden van BNP dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2], met medewerking van United, proberen om vermogen te verstoppen om daarmee verhaal van BNP voor haar vordering van USD 100 miljoen tegen te houden. In het vonnis van 12 februari 2019 heeft het gerecht voorshands geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig handelen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en United en dat (mede) daarom is voldaan aan de voorwaarden voor inzage als bedoeld in artikel 843a Rv. Blijkens het vonnis is de grens gelegd bij “bescheiden over de periode vanaf 6 juli 2015”, omdat BNP haar claim van USD 100 miljoen in juli 2015 heeft ingesteld en van een rechtvaardiging voor een eerdere ingangsdatum niet is gebleken. Met betrekking tot de beslagen correspondentie met advocaten heeft het gerecht overwogen dat dit onbedoeld in het beslag is meegenomen en dat deze “bijvangst” eruit gefilterd moet worden voordat tot afgifte wordt overgegaan.
4.7.
Over de uitleg van de zinsnede “bescheiden van vóór 5 juli 2015” (die terug moeten worden gegeven) bestaat in zoverre geen verschil van mening dat United net als BNP er vanuit gaat dat de dwangsom geen betrekking heeft op stukken die weliswaar een datum van vóór 5 juli 2015 kennen maar deel uitmaken van een na die datum verstuurde mail. BNP heeft in zoverre dus geen belang bij enig verbod aan United om tot tenuitvoerlegging van het Vonnis over te gaan.
4.8.
BNP heeft daarnaast gesteld dat zij bepaalde stukken niet zal teruggeven, omdat die weliswaar dateren van vóór 5 juli 2015 maar nadien nog geldig zijn gebleven. Het betreft hier stukken uit de KYC-dossiers van United. Naar voorlopig oordeel is dit standpunt onjuist. Zoals hierboven overwogen, moeten ingevolge het Vonnis stukken die vóór 5 juli 2015 tot stand zijn gekomen worden teruggegeven. Of stukken van oudere datum daarna nog relevant zijn gebleven, kan redelijkerwijs niet hieronder gerekend worden.
4.9.
Ter zake de terug te geven advocatencorrespondentie geldt het volgende. BNP meent dat zij alleen die stukken hoeft terug te geven waarover partijen het eens zijn. Zij beroept zich in dit verband op de zinsnede in het Vonnis onder 3.8, waarin het gerecht heeft overwogen: “Naar tussen partijen niet in geschil is, bevinden zich in dit filterresultaat ook bescheiden waarvoor het beslag niet bedoeld was en die derhalve niet voor BNP bestemd waren.” Het gerecht leest deze passage anders: kennelijk zijn partijen het erover eens
dater stukken ten onrechte bij BNP terecht zijn gekomen. Dat betekent echter nog niet dat partijen het erover eens zijn over
welkestukken het precies gaat. Verder meent BNP dat correspondentie die niet primair aan advocaten is gericht of afkomstig is van advocaten, maar waarin advocaten slechts zijn ingekopieerd, niet onder de verplichting tot teruggave vallen. Naar voorlopig oordeel kan een dergelijk onderscheid niet gemaakt worden, alleen al niet omdat het betrekkelijk arbitrair is of iemand in de adresregel of in de cc-regel staat. Het gerecht verwerpt dus het betoog van BNP. Niet van belang is in dit verband of het (mede) aan United is te wijten dat stukken ten onrechte bij BNP terecht zijn gekomen. Het gerecht heeft dat in het Vonnis uitdrukkelijk in het midden gelaten, en het gerecht ziet geen aanleiding om daarover in dit executiegeschil anders te oordelen.
4.10.
Voor toewijzing van enig deel van de vorderingen van BNP bestaat dus geen grond. Het gerecht ziet ook geen aanleiding om BNP een extra week te gunnen om aan de veroordeling uit het Vonnis te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat de termijn van drie weken, zoals gesteld in het Vonnis, op zichzelf te kort was om aan de veroordeling te kunnen voldoen. Dat BNP kennelijk van een te beperkte uitleg van die veroordeling is uitgegaan, komt voor haar risico.
4.11.
BNP zal in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op NAf 1.500.
In reconventie
4.12.
Aan haar vordering heeft United het volgende standpunt ten grondslag gelegd. Ingevolge het Vonnis moet zij de sub 39 van het inleidend verzoekschrift van BNP genoemde bescheiden overleggen. United heeft inmiddels alle bescheiden die zij in dit verband had aan BNP ter beschikking gesteld. Over andere bescheiden beschikt zij niet. Zij heeft dus alles gedaan wat zij kon en kan om die reden geen dwangsommen verbeuren. Ter zitting heeft United hieraan toegevoegd dat zij nog nadere stukken – met name bankafschriften – heeft gevonden en dat die uiterlijk vandaag aan BNP zullen worden afgegeven.
4.13.
De vordering zal worden afgewezen. Ter toelichting overweegt het gerecht het volgende.
4.14.
In reactie op de eis in reconventie heeft BNP een aantal voorbeelden genoemd van stukken waarover United wel moet beschikken, maar die zij niet heeft afgegeven. United heeft op haar beurt gesteld dat die stukken wel degelijk zijn afgegeven dan wel dat de door BNP genoemde voorbeelden niet behoren tot de stukken genoemd sub 39 van haar verzoekschrift. Op basis van de door United overgelegde stukken acht het gerecht aannemelijk dat een van de door BNP genoemde voorbeelden wel degelijk behoort tot de door United afgegeven stukken. Met betrekking tot het andere door BNP genoemde voorbeeld overtuigt de reactie van United echter niet. United lijkt zich bij haar zoektocht naar af te geven stukken strikt beperkt te hebben tot de concrete omschrijving van de stukken in onderdeel 39 van het inleidend verzoekschrift, terwijl het blijkens die opsomming gaat om stukken “met betrekking tot” de vervolgens opgesomde bescheiden. De veroordeling in het Vonnis verwijst in algemene zin naar de onder 39 van het verzoekschrift “omschreven bescheiden” en is dus niet beperkt tot uitsluitend de met zoveel woorden genoemde overeenkomsten. Ook de stukken die op die overeenkomsten
betrekkinghebben moeten geacht worden onder de afgifteplicht te vallen.
4.15.
Nu aldus aannemelijk is dat United van een te beperkte uitleg van de veroordeling in het Vonnis is uitgegaan en bovendien uit haar eigen stellingen blijkt dat zij in elk geval tot de zitting nog niet alle stukken had afgegeven, kan met onvoldoende mate van zekerheid worden aangenomen dat er geen stukken meer zijn waarover zij wel beschikt en die zij nog niet heeft afgegeven. Geen grond bestaat daarom de dwangsom op te heffen of te verminderen of BNP te verbieden het Vonnis ten uitvoer te leggen.
4.16.
United zal in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op NAf 750.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen in conventie en in reconventie af;
5.2.
veroordeelt BNP in de proceskosten van United in conventie, begroot op
NAf 1.500;
5.3.
veroordeelt United in de proceskosten van BNP in reconventie, begroot op NAf 750;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 16 augustus 2019.