ECLI:NL:OGEAC:2019:144

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
CUR201801196
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van invoerrechten voor motorjacht in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende, die woonachtig is in Curaçao, tegen de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De zaak betreft de teruggaaf van betaalde invoerrechten voor een motorjacht dat door belanghebbende in de Verenigde Staten is aangeschaft en naar Curaçao is verscheept. Belanghebbende had op 15 augustus 2014 aangifte ten invoer gedaan en invoerrechten en omzetbelasting betaald. Na afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf door de Inspecteur, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en uiteindelijk beroep ingesteld.

De kern van het geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de betaalde invoerrechten. Belanghebbende stelt dat het motorjacht tijdelijk met vrijstelling van invoerrechten is toegelaten, terwijl de Inspecteur aanvoert dat de vrijstelling niet van toepassing is omdat belanghebbende ingezetene is. Het Gerecht overweegt dat voor de vrijstelling van invoerrechten moet worden voldaan aan de voorwaarden van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI), en dat belanghebbende ten tijde van de aangifte in Curaçao woonachtig was. Hierdoor was hij invoerrechten verschuldigd.

Het Gerecht concludeert dat de vrijstelling van invoerrechten niet van toepassing is en dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van de betaalde rechten. De uitspraak van de Inspecteur wordt bevestigd en het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak van 25 juli 2019
BBZ nr. CUR201801196
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Op 15 augustus 2014 is voor het motorjacht “Z” aangifte ten invoer gedaan. Daarbij is een bedrag aan invoerrechten en omzetbelasting (hierna: rechten bij invoer) van respectievelijk NAf. 44.908 en NAf. 38.493 betaald.
1.2
Belanghebbende heeft op 18 december 2014 ter zake van de betaalde rechten bij invoer een verzoek om teruggaaf ingediend. Op 6 juli 2016 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende op 16 augustus 2016 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 maart 2018 het bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 20 april 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Belanghebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door A MSc. en mr. B. Namens de Inspecteur zijn verschenen C en D.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is woonachtig in Curaçao. Belanghebbende heeft in juni van het jaar 2014 in de Verenigde Staten een motorjacht gekocht en deze naar Curaçao verscheept. Het motorschip is geregistreerd in Delaware. De juridisch eigenaar van het motorjacht is Y Inc. Daarvan is belanghebbende de ‘ultimate beneficial owner’ oftewel de uiteindelijk rechthebbende.
2.2
Op 18 juni 2014 is het motorjacht op Curaçao gearriveerd. Op 21 juni 2014 is het motorjacht middels het formulier “Pleasure Craft-Entering/Clearance Declaration” (hierna: het formulier) aangemeld voor tijdelijke invoer. Op het formulier is als naam van de eigenaar van het motorjacht, Y Inc vermeld en als datum van vertrek uit Curaçao is vermeld 21 juli 2014. E, F en belanghebbende zijn op het formulier als de bemanningsleden van het motorjacht vermeld. Daarbij is het woonadres van de bemanningsleden – het vakje “Residential Address” – niet ingevuld.
2.3
Aan belanghebbende is op 22 juni 2014 voor de tijdelijke invoer van het motorjacht vrijstelling van rechten bij invoer op de voet van artikel 102 in samenhang met artikel 106 van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI) verleend. Nadien is door de douane aan belanghebbende (augustus 2014) mondeling te kennen gegeven dat voor het motorjacht toch rechten bij invoer verschuldigd zijn en dat bij het uitblijven van de betaling van de rechten het motorjacht in bewaring wordt genomen.
2.4
Op 15 augustus 2014 is het motorjacht door belanghebbende middels het invoerdocument W, (hierna: het invoerdocument) ten invoer aangegeven en zijn de rechten bij invoer voldaan ten bedrage van NAf. 44.908 aan invoerrechten en NAf. 38.493 aan omzetbelasting.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de betaalde rechten bij invoer. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende voert – samengevat- het volgende aan. Het motorjacht is bij binnenkomst door de douane tijdelijk, met vrijstelling van rechten bij invoer, toegelaten. De vrijstelling gold voor een periode van 6 maanden. Het was nimmer zijn bedoeling om het motorjacht in te voeren. Het invoerdocument is niet door hem zelf opgesteld. Onder oneigenlijke dwang is aangifte ten invoer gedaan. Niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 121a van de Algemene Verordening In-, uit- en doorvoer 1908 (hierna: AVIUD). Belanghebbende heeft nimmer een schriftelijke mededeling omtrent de inbewaringneming van het motorjacht ontvangen en ook geen aanmaning. Ook is niet voldaan aan artikel 122, lid 3, van de AVIUD. Aan belanghebbende is nimmer een met redenen omklede schriftelijke beschikking afgegeven waarin de grondslagen worden vastgesteld waarnaar de berekening van rechten had moeten plaatsvinden. Gelet op het voorgaande is er strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, en ook is, aldus belanghebbende, het verbod van ‘détournement de pouvoir’ geschonden. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en teruggaaf van de betaalde rechten.
3.3
De Inspecteur voert aan dat de vrijstelling van artikel 102, lid 1, van de LVTI niet van toepassing is omdat belanghebbende ingezetene is. Ook levert het optreden van de douane geen strijdigheid op met enig beginsel van behoorlijk bestuur. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ingevolge 122 AVIUD zijn voor de goederen die worden ingevoerd, door de aangever invoerrechten verschuldigd behalve in de gevallen waarin goederen met vrijstelling van invoerrecht kunnen worden ingevoerd. Ingevolge artikel 14a tot en met artikel 14d van de Landsverordening omzetbelasting 1999 zijn ter zake van de invoer van goederen de bepalingen van de AVIUD van overeenkomstige toepassing. Voor het motorschip is - bij binnenkomst - vrijstelling van rechten bij invoer verleend ingevolge artikel 102 LVTI in samenhang met artikel 106 LVTI. Nadien is door de douane het standpunt ingenomen dat voormelde vrijstelling niet van toepassing is. Hierna is eerst aan de orde of voormelde vrijstelling van toepassing is.
4.2
Artikel 102 LVTI luidt als volgt.
“1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van vervoermiddelen en de
samen met deze vervoermiddelen ingevoerde normale uitrusting van de vervoermiddelen,
die toebehoren aan:
a. personen die hun normale verblijfplaats hebben in het buitenland en door de eigenaars
van die vervoermiddelen of door andere personen die hun normale verblijfplaats hebben
in het buitenland, worden ingevoerd en worden gebruikt voor hun persoonlijk gebruik ter
gelegenheid van een tijdelijk bezoek;
(…)”.
4.2.1
Ingevolge artikel 28 LVTI wordt onder vervoermiddelen, tevens verstaan pleziervaartuigen. Ingevolge artikel 29 LVTI wordt onder normale verblijfplaats – voor zover van belang - verstaan de plaats waar een natuurlijk persoon gedurende ten minste 183 dagen per kalenderjaar verblijft wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen.
4.3
De formaliteiten voor de tijdelijke invoer voor persoonlijk gebruik van pleziervaartuigen zijn geregeld in artikel 106 LVTI en die voor personenvoertuigen in artikel 104 LVTI. Artikel 106 luidt – voor zover van belang – als volgt:
De vrijstelling wordt verleend voor de invoer van pleziervaartuigen indien een schriftelijke aangifte ten invoer is gedaan door inlevering van:
(…)
b. een door de douaneautoriteiten afgegeven verklaring betreffende de tijdelijke invoer met vrijstelling van pleziervaartuigen.
4.4
Voor de toepassing van de vrijstelling zijn de feiten en omstandigheden op het moment van de invoer van belang. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of bij binnenkomst van het motorjacht voldaan werd aan de voorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling voor tijdelijke invoer. Niet in geschil is dat het motorjacht aan belanghebbende toebehoorde en dat belanghebbende ten tijde van de aangifte middels het formulier, in Curaçao woonachtig was. Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling, dient het ingevoerde vervoermiddel toe te behoren aan een persoon die zijn normale verblijfplaats heeft in het buitenland. Bij de binnenkomst van het motorjacht was belanghebbende derhalve rechten bij invoer verschuldigd. Dat belanghebbende het oogmerk had om – zoals door hem gesteld en op korte termijn - te verhuizen naar het buitenland en daarbij het motorjacht mee te nemen, doet aan het voorgaande niet af.
4.5
Het Gerecht stelt voorop dat strijdigheid met de in 3.2 vermelde beginselen van behoorlijk bestuur niet meebrengt dat geen rechten bij invoer is verschuldigd. Het Gerecht overweegt voorts als volgt. Ingevolge artikel 122 AVIUD kan de douane de ten onrechte niet geheven rechten bij invoer - bij een met redenen omklede beschikking - navorderen. In het onderhavige geval is navordering achterwege gebleven omdat belanghebbende zelf aangifte ten invoer heeft gedaan. Artikel 122 AVIUD is derhalve niet aan de orde. Dit geldt eveneens voor artikel 121a AVIUD. Op basis van deze bepaling was de douane bevoegd om bij constatering van verschuldigdheid van rechten bij invoer, om het motorschip in bewaring te nemen. Dit is echter niet gebeurd. Niet kan derhalve worden gezegd dat de douane in strijd met de voorgeschreven procedure van deze bepaling heeft gehandeld. Dat belanghebbende is gedwongen aangifte ten invoer te doen is niet gebleken. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat hij het motorjacht zelf heeft aangegeven. Het aangifteformulier is weliswaar door de douane ingevuld, maar dat is in zijn bijzijn gebeurd. Belanghebbende heeft zich nog beroepen op het verdedigingsbeginsel. Het verdedigingsbeginsel is een communautair rechtsbeginsel. Anders dan belanghebbende stelt – wat er verder zij van de door hem voor zijn stelling aangevoerde gronden – kan het beroep op het verdedigingsbeginsel niet slagen aangezien dit beginsel alleen geldt voor besluiten die binnen de werkingssfeer van het EU-recht vallen.
4.6
Aan belanghebbende komt gelet op het voorgaande op de voet van Hoofdstuk IV van de LVTI – dat de bepalingen bevat over teruggaaf van invoerrechten - geen recht toe op teruggaaf van de betaalde rechten bij invoer. Al hetgeen belanghebbende nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur. Het beroep is ongegrond.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 25 juli 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500
In het beroepschrift kan aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.