In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, gevestigd in Curaçao, en de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had een boete van NAf 8.000,- opgelegd gekregen wegens het niet voldoen aan de verplichting tot verstrekking van inlichtingen aan de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres heeft op 27 maart 2018 beroep ingesteld tegen de weigering van de Sociale Verzekeringsbank om te beslissen op haar bezwaarschrift van 16 december 2016, dat gericht was tegen de boeteaanslag.
Het Gerecht overweegt dat, hoewel het beroep laat is ingediend, het hier gaat om een boete en dat er geen aanleiding is om het beroep als ‘onredelijk laat’ te beschouwen. Het Gerecht stelt vast dat de Sociale Verzekeringsbank niet binnen de wettelijk gestelde termijn van vier maanden heeft beslist op het bezwaarschrift, waardoor de termijn voor het geven van een beschikking reeds was verstreken op het moment van het indienen van het beroep. Het Gerecht oordeelt dat de weigering om te beslissen op het bezwaar niet in stand kan blijven en verklaart het beroep gegrond.
De uitspraak houdt in dat de Sociale Verzekeringsbank binnen één maand na de uitspraak alsnog moet beslissen op het bezwaarschrift van eiseres. Daarnaast wordt de Sociale Verzekeringsbank veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, ter hoogte van NAf 175,-, en dient het Land Curaçao het door eiseres betaalde griffierecht van NAf 150,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. D. Haan, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. O.H.M. Leito.