ECLI:NL:OGEAC:2019:137

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
CUR201800751
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als inwonend huishoudster op basis van inkomenseisen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 18 juni 2019 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verblijfsvergunning voor arbeid als inwonend huishoudster. Eiseres, geboren op 11 juni 1966 in Colombia, had op 11 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, met als doel arbeid te verrichten als inwonend personeel bij haar garant. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Justitie, omdat eiseres niet kon aantonen dat de garant over een inkomen van minimaal NAf 36.000,- beschikte, zoals vereist volgens het beleid. Eiseres had wel een verklaring van de Inspectie der Belastingen overgelegd, maar deze toonde aan dat het gezinsinkomen van de garant en haar echtgenoot samen meer dan het vereiste bedrag was, wat niet voldeed aan de eis dat de garant zelf over het minimuminkomen moest beschikken.

Eiseres betoogde dat zij voldeed aan de algemene toelatingsvoorwaarden, maar het Gerecht oordeelde dat de eis van een verklaring van de garant zelf niet was nageleefd. De rechter benadrukte dat het beleid niet alleen op het gezinsinkomen is gebaseerd, maar specifiek op het persoonlijke inkomen van de garant. Bovendien werd opgemerkt dat de verleende tewerkstellingsvergunning geen invloed had op de beoordeling van de verblijfsaanvraag, aangezien deze beoordeling losstaat van de bevoegdheid van andere bestuursorganen.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep van eiseres ongegrond en handhaafde het bestreden besluit van de minister. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van de uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

met onbekende verblijfplaats,
eiseres,
gemachtigde: mr. X.C.G. Bakhuis, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. K. Leito-Rosario en A. Irausquin, beiden werkzaam bij het betrokken ministerie.

Procesverloop

Bij beschikking van 11 juli 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen (de afwijzing).
Bij beschikking van 22 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 24 april 2019 plaatsgevonden. Voor eiseres is daar haar gemachtigde verschenen, vergezeld door [de garant]. Verweerder is bij zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijke verblijf.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens verweerder worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
1.1
Volgens hoofdstuk 3, paragraaf 3.8, onderdeel b.1, onder ‘Particulieren’, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake toepassing van de Ltu en het Tb (de HIG), waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, dienen particulieren die inwonend personeel in dienst hebben eveneens naast de getekende garantieverklaring een verklaring van de Inspectie der Belastingen te overleggen dat garant een aantoonbaar inkomen van tenminste NAf 36.000,- heeft.
De garant dient ingeval hij wettig gehuwd is zijn of haar echtgeno(o)t(e) mede te laten ondertekenen.
2. Eiseres is geboren op 11 juni 1966 in Colombia en heeft de Colombiaanse nationaliteit. De op 11 mei 2017 door eiseres ingediende aanvraag betreft een aanvraag om eerste toelating met als verblijfsdoel arbeid als inwonend personeel bij de garant.
Verweerder heeft aan de afwijzende beslissing op de aanvraag, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, ten grondslag gelegd dat eiseres geen verklaring van de Inspectie der Belastingen heeft overgelegd waaruit blijkt dat de garant een inkomen van ten minste NAf 36.000,- heeft.
3. Eiseres betoogt tevergeefs dat zij aan de algemene toelatingsvoorwaarden voldoet, nu zij een verklaring van de Inspectie der Belastingen van 29 maart 2018 heeft overgelegd waaruit blijkt dat de garant en haar echtgenoot samen over een belastbaar inkomen van meer dan NAf 36.000,- beschikken.
De garant dient volgens het beleid immers zelf over een inkomen van minimaal NAf 36.000,- te beschikken. Het gaat, naar eiseres miskent, niet om het gezinsinkomen. Dat volgens het beleid in geval van huwelijk de echtgenoot van garant de garantieverklaring mede moet ondertekenen, vormt geen aanwijzing dat het wel om het gezinsinkomen zou gaan. De eis van medeondertekening door de echtgenoot van de garant ziet erop dat daarzonder de echtgenoot op grond van artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek, de nietigheid van de garantstelling zou kunnen inroepen.
4. Voorts is de omstandigheid dat aan eiseres een tewerkstellingsvergunning (twv) is verleend geen bijzondere omstandigheid die verweerder in redelijkheid had moeten doen besluiten om ten gunste van eiseres van zijn beleid af te wijken. De beoordeling van de verblijfsaanvraag staat los van de beoordeling van de twv, die ook tot de bevoegdheid van een ander bestuursorgaan behoort.
Eiseres’ stelling dat verweerder het vermelde beleid niet consequent zou toepassen, heeft zij op geen enkele wijze geconcretiseerd, zodat het Gerecht wegens gemis aan feitelijke grondslag daaraan voorbij gaat.
5. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.