ECLI:NL:OGEAC:2019:136

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
CUR201800163
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag voor verblijf bij Nederlandse partner en de gevolgen voor het familieleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw die sinds 2002 in Curaçao verblijft, en de minister van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinsvorming bij haar partner van Nederlandse nationaliteit. De aanvraag werd afgewezen op basis van het beleid dat alleen verblijfsvergunningen worden verleend aan personen die wettelijk zijn gehuwd of in een gelijkgestelde samenlevingsvorm verkeren. Eiseres had een samenlevingsovereenkomst gesloten, maar deze voldeed niet aan de vereisten voor een verblijfsvergunning.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de afwijzing een inmenging in haar recht op respect voor haar familieleven oplevert, zoals beschermd onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Gerecht oordeelde dat de lange verblijfsperiode van eiseres in Curaçao en haar opgebouwde familieleven met haar partner en kinderen niet voldoende waren meegewogen door de verweerder. Het Gerecht concludeerde dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet deugdelijk was gemotiveerd en dat er geen adequate belangenafweging had plaatsgevonden.

De uitspraak van het Gerecht vernietigde het bestreden besluit van de minister en bepaalde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen op de verblijfsaanvraag, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat het Land Curaçao het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

verblijvend in Curaçao,
eiseres,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. K. Leito-Rosario en A. Irausquin, beiden werkzaam op het betrokken ministerie.

Procesverloop

Bij beschikking van 14 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een vergunning tot tijdelijk verblijf (verblijfsaanvraag), met als doel ‘gezinsvorming’, afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 24 april 2019 plaatsgevonden. Eiseres is daar verschenen. Verweerder heeft zich daar doen vertegenwoordigen door genoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) heeft, voor zover thans van belang, een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
1.1
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijke verblijf.
1.2
Volgens hoofdstuk 4, paragraaf 4.1, onder ‘Beleid Gezinsvorming’, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit (de HIG), waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, is gezinsvorming verblijf op grond van een huwelijk, gesloten op een tijdstip dat een van de echtgenoten al in Curaçao verbleef. Toelating voor gezinsvorming is alleen mogelijk indien maximaal 1 jaar na het sluiten van het huwelijk het verzoek tot toelating is ingediend. Voorts wordt er in paragraaf 4.2 een onderscheid gemaakt tussen 1. de vreemdeling die gehuwd of samenwonend is met een persoon van de Nederlandse nationaliteit en 2. de vreemdeling die gehuwd is (of voor 1 juli 2006 samenwonend is en voor 1 juli een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend heeft gekregen) met een vreemdeling. De vreemdeling onder 1 zijn vrijgesteld van een tewerkstellingsvergunning. Dat geldt niet voor de vreemdeling onder 2.
2. Eiseres, geboren op 6 april 1957 te Paramaribo, heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiseres verblijft sinds 5 oktober 2002 in Curaçao. Nadat eerder in 2004 een vergunning tot tijdelijk verblijf aan eiseres werd verleend, die niet is opgevolgd door verlenging, is haar voor het eerst weer op 22 maart 2010 een vergunning tot tijdelijk verblijf onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verleend. De geldigheid van deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 29 september 2017. Op 28 september 2017 heeft eiseres de verblijfsaanvraag gedaan met als doel verblijf bij haar partner [partner], van Nederlandse nationaliteit.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een vergunning tot tijdelijk verblijf onder de beperking ‘gezinsvorming’ uitsluitend kan worden verleend als er sprake is van een wettelijk erkend huwelijk of een in het land van herkomst daarmee wettelijk gelijkgestelde samenlevingsvorm. De door eiseres en [partner] op 25 september 2017 gesloten samenlevingsovereenkomst vormt geen grondslag voor een verblijfstitel, nu niet is gebleken dat zij al voor de invoering van de HIG tot heden met haar levenspartner heeft samengewoond.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het bepaalde bij paragraaf 4.1 van de HIG in de weg staat aan de verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
5. Vervolgens dient het Gerecht de vraag te beantwoorden of verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat eiseres aan artikel 8 van het EVRM geen recht op verblijf kan ontlenen om haar familieleven hier te lande voor te kunnen zetten.
5.1
Anders dan verweerder is het Gerecht van oordeel dat het weigeren van de verblijfsvergunning aan eiseres een inmenging in haar familieleven oplevert. Zij heeft hier te lande langdurig legaal verblijf gehad en heeft in die periode een familieleven opgebouwd, enerzijds met [partner] en anderzijds met haar hier te lande wonende dochter en haar kinderen. Daarbij kan er niet aan voorbij worden gezien dat eiseres reeds op 10 december 2002 voor haar en haar twee dochters een aanvraag met als doel verblijf bij [partner] heeft ingediend, die op 5 april 2003 werd verleend, maar naderhand door verweerder gecorrigeerd diende te worden, wat om onduidelijk gebleven redenen niet is geschied, waarna haar pas in 2010 weer vergunning tot tijdelijk verblijf is verleend.
5.2
Op de vraag of deze inmenging gerechtvaardigd zou zijn, is verweerder in het bestreden besluit noch in het verweerschrift ingegaan. Van de vereiste, op de zaak toegespitste, belangenafweging is dan ook geen sprake, wat des te meer klemt omdat gerelateerd aan de relevante bij de afweging te betrekken omstandigheden, de situatie van eiseres zoals die in beroep naar voren is gekomen, doet vooronderstellen dat een afweging in het voordeel van eiseres zou moeten uitvallen.
6. De slotsom is dat het bestreden besluit beroep niet deugdelijk is gemotiveerd en deswege vernietigd moet worden. Het beroep moet gegrond worden verklaard en het Gerecht zal daarbij bepalen dat verweerder een nieuw beslissing op de verblijfsaanvraag moet nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten aan de zijde van eiseres. Wel zal het Gerecht bepalen dat het land Curaçao aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • bepaaltdat verweerder een nieuw besluit neemt op de verblijfsaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelasthet Land aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig guldens) te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.