ECLI:NL:OGEAC:2019:133

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
CUR201902011
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag en betekening in kort geding met betrekking tot een vordering tot terugbetaling

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. V.S. la Fleur, de opheffing van een executoriaal beslag dat is gelegd door de buitenlandse vennootschap Hoist Portfolio Holding Ltd., vertegenwoordigd door mr. N. Doekhie. De eiseres stelt dat het beslag niet correct is betekend, omdat de overbetekening niet tijdig heeft plaatsgevonden volgens artikel 475i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gedaagde heeft betoogd dat de overbetekening op 6 september 2018 heeft plaatsgevonden, maar eiseres betwist dit en stelt dat zij niet op de hoogte is geraakt van de betekening.

Het Gerecht oordeelt dat de betekening per post, die door de deurwaarder is uitgevoerd, niet de juiste procedure was, gezien de omstandigheden. De deurwaarder had de verplichting om de betekening op een manier te doen die ervoor zorgt dat de geadresseerde daadwerkelijk op de hoogte raakt van het beslag. Aangezien er geen goede reden is gegeven voor de gekozen wijze van betekening, concludeert het Gerecht dat de overbetekening niet correct heeft plaatsgevonden. Daarom wordt het beslag opgeheven, en wordt er een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan deze uitspraak voldoet.

Eiseres heeft ook gevorderd dat het ingehouden bedrag op haar salaris wordt terugbetaald, maar deze vordering wordt afgewezen. Het Gerecht oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat gedaagde een vordering heeft op eiseres op basis van een eerder verstekvonnis, en dat eiseres zich niet kan beroepen op een minnelijke regeling die enkel tussen haar echtgenoot en gedaagde is getroffen. Eiseres krijgt wel toestemming om kosteloos te procederen, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 8 juli 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. V.S. la Fleur,
tegen
de buitenlandse vennootschap
HOIST PORTFOLIO HOLDING LTD.,
gevestigd te Jersey (VK),
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Doekhie.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, van 26 juni 2019;
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2019;
-de pleitnotities van mr. La Fleur;
- de mail met bijlage van 28 juni 2019 van mr. Doehie;
- de mail van 1 juli 2019 van mr. La Fleur.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Eiseres is gehuwd met M.M.E. [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]).
2.2.
Eiseres en [echtgenoot] wonen al geruime tijd gescheiden. [echtgenoot] is woonachtig in Nederland.
2.3.
Bij verstekvonnis van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2005 zijn eiseres en [echtgenoot] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van EUR 30.289,40 met rente aan Finata Bank N.V. (hierna: Finata).
2.4.
Gedaagde is de rechtsopvolger van Finata.
2.5. [
echtgenoot] is tijdig in verzet gekomen van dit vonnis. In het verzet heeft de rechtbank Den Haag het verstekvonnis bekrachtigd. [echtgenoot] is tijdig van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
2.6.
Tijdens het hoger beroep is op 26 juli 2017 tussen [echtgenoot] en gedaagde een minnelijke regeling getroffen. Deze regeling houdt onder andere het volgende in:
- de schuld van [echtgenoot] aan gedaagde wordt vastgesteld op EUR 40.000;
- partijen komen een betalingsregeling overeen op grond waarvan [echtgenoot] EUR 50 per maand betaalt;
- pas als [echtgenoot] deze betalingsverplichting niet nakomt is hij rente verschuldigd;
- aan het in hoger beroep bestreden vonnis wordt geen uitvoering gegeven.
2.7.
Op 8 augustus 2018 is het verstekvonnis aan eiseres betekend. Het exploot vermeldt onder andere een rentepost van (afgerond) NAf 80.000, welke betrekking heeft op de periode van 28 juni 2005 tot en met 9 juli 2018.
2.8.
Gedaagde heeft executoriaal beslag doen leggen onder de werkgever van eiseres. Op grond van dat beslag wordt maandelijks NAf 503,85 op het salaris van eiseres ingehouden.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, veroordeling van gedaagden tot onmiddellijke opheffing van het gelegde beslag en tot terugbetaling van hetgeen op het loon van eiseres is ingehouden, op straffe van een dwangsom, dan wel matiging van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, en ook toestemming om kosteloos te procederen.
3.2.
Gedaagde voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Het gaat hier om een executiegeschil. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen het desbetreffende vonnis kunnen worden aangevoerd, behalve als sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. Dat laatste kan zich voordoen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke kennelijke misslag berust, of indien na het vonnis voor gevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
4.3.
Eiseres heeft betoogd dat het beslag moet worden opgeheven omdat het beslag niet tijdig aan haar is overbetekend als bedoeld in artikel 475i Rv. Op grond van die bepaling moet deze overbetekening plaatsvinden binnen acht dagen na het leggen van het beslag. Naar aanleiding van dit betoog, dat pas ter zitting is gevoerd, heeft gedaagde per mail stukken in het geding gebracht, waaruit volgens haar blijkt dat de overbetekening heeft plaatsgevonden op 6 september 2018, dat wil zeggen op dezelfde dag als waarop het beslag is gelegd. In reactie hierop heeft eiseres gesteld dat zij van deze betekening niet op de hoogte is geraakt en dat zij het exploot niet in haar brievenbus heeft aangetroffen.
4.4.
Tot de bij mail overgelegde stukken behoort een exploot van de deurwaarder van 6 september 2018, waarin is vermeld dat betekend wordt het proces-verbaal van beslaglegging van diezelfde dag. Het exploot ter zake de overbetekening is betekend door middel van verzending per post, “omdat ter plaatse als voormeld het feitelijk onmogelijk was afschrift te laten”. De deurwaarder heeft dus betekend met gebruikmaking van artikel 2 lid 1, tweede volzin, Rv. Deze mogelijkheid van betekening is bedoeld voor die gevallen waarin het niet mogelijk blijkt het exploot aan iemand te overhandigen en het ook niet mogelijk blijkt een afschrift aan de woonplaats van de geëxploteerde achter te laten. Bij deze vorm van betekening is de kans vrij groot dat het exploot de geadresseerde niet bereikt. Dat geldt hier te lande des te meer, omdat, naar algemeen bekend is, de postbezorging niet volledig betrouwbaar is. Van de deurwaarder mag daarom verwacht worden deze vorm van betekening zo weinig mogelijk te gebruiken.
4.5.
In dit geval doet zich de bijzonderheid voor dat op het adres van eiseres een kleine maand eerder wel een exploot is achtergelaten, te weten het exploot waarmee het verstekvonnis werd betekend. Kennelijk was achterlating “ter plaatse” destijds dus wel mogelijk. Dit roept de vraag op waarom achterlating op het adres van eiseres op 6 september 2018 niet mogelijk was. Nu eiseres in deze procedure heeft gesteld dat correcte betekening niet heeft plaatsgevonden, had van gedaagde verwacht mogen worden te verklaren waarom in dit geval betekening door middel van postverzending noodzakelijk was. Een dergelijke verklaring heeft gedaagde niet gegeven.
4.6.
Dit brengt mee dat niet is gebleken van een goede reden om voor deze vorm van betekening te kiezen. Dat betekent dat er in dit kort geding vanuit moet worden gegaan dat de overbetekening niet correct heeft plaatsgevonden. Daarom bestaat aanleiding om het beslag te doen opheffen. In zoverre is de vordering toewijsbaar. Aan de veroordeling tot opheffing van het beslag zal een dwangsom worden verbonden, zoals in het dictum omschreven.
4.7.
Zoals ter zitting besproken, bestaat de mogelijkheid dat gedaagde aanleiding ziet om opnieuw executoriaal beslag te leggen. Aan de toewijsbaarheid van de vordering tot opheffing van het beslag doet dit echter niet af. Aan correcte naleving van de betekeningsvoorschriften, die tot doel hebben dat de geadresseerde daadwerkelijk op de hoogte geraakt van gelegde beslagen, komt immers groot belang toe. In dat kader gemaakte fouten komen voor risico van de beslaglegger.
4.8.
Eiseres vordert ook dat gedaagde wordt veroordeeld om het ingehouden bedrag aan eiseres terug te betalen. Die vordering zal niet worden toegewezen. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding gelden strenge eisen. In dit geval is aan die eisen niet voldaan, omdat het gerecht op zichzelf aannemelijk acht dat gedaagde op grond van het verstekvonnis een vordering heeft op eiseres. Aangenomen moet namelijk worden dat het verstekvonnis jegens eiseres in kracht van gewijsde is gegaan. Eiseres heeft tegen dat verstekvonnis geen rechtsmiddel aangewend, ook niet nadat zij door middel van de betekening op 8 augustus 2018 van het bestaan van het verstekvonnis op de hoogte geraakte. Naar voorlopig oordeel van het gerecht kan eiseres zich niet beroepen op de met [echtgenoot] getroffen minnelijke regeling, nu eiseres daarbij geen partij is.
4.9.
Ten overvloede wijst het gerecht er nog op dat naar voorlopig oordeel voor een aanzienlijk te hoog bedrag executoriaal beslag is gelegd. Eiseres heeft een beroep gedaan op verjaring voor wat betreft het deel van de vordering dat bestaat uit rente, en dat verweer slaagt grotendeels gelet op het bepaalde in artikel 3:324 lid 3 BW.
4.10.
Eiseres heeft haar verzoek om kosteloos te mogen procederen voldoende onderbouwd. Dit verzoek zal worden toegewezen.
4.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 450 aan griffierecht, NAf 299,05 aan explootkosten en NAf 1.000 aan salaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt gedaagde over te gaan tot opheffing van het beslag binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, dit op straffe van een dwangsom van NAf 500 per dag dat gedaagde hiermee in gebreke blijft tot een maximum van NAf 50.000;
5.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiseres, begroot op
NAf 1.749,05;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 8 juli 2019.