ECLI:NL:OGEAC:2019:123

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
CUR201900947
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst in het kader van een aanbestedingstraject voor de raffinaderij Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van een werknemer van de naamloze vennootschap Refineria di Korsou N.V. (RdK). De werknemer, die betrokken was bij een aanbestedingstraject voor een nieuwe exploitant van de raffinaderij, werd op staande voet ontslagen vanwege zijn betrokkenheid bij een zogenaamd 'parallel traject' dat niet in overeenstemming was met de formele procedures. Het gerecht heeft vastgesteld dat er concrete aanwijzingen waren dat de werknemer betrokken was bij onregelmatigheden en dat hij op de hoogte was van voorstellen die in strijd waren met de integriteit van het biedingsproces. De werknemer heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen, maar het gerecht oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was. Daarnaast heeft RdK een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend, dat ook werd toegewezen. Het gerecht heeft geoordeeld dat de gedragingen van de werknemer zodanig waren dat RdK geen vertrouwen meer kon hebben in de voortzetting van de samenwerking. De arbeidsovereenkomst is ontbonden en de werknemer is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
BESCHIKKING
de naamloze vennootschap
REFINERIA DI KORSOU N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verzoekster,
verweerster in het tegenverzoek,
gemachtigden: mr. K.D. Keizer en mr. S.N.I. Francisco,
tegen
[WERKNEMER],
wonende in Curaçao,
verweerder,
verzoeker in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Partijen zullen hierna RdK en [werknemer] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • het verzoekschrift met producties van 14 maart 2019;
  • de aanvullende producties van RdK;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek, met producties;
  • de behandeling ter zitting van 22 mei 2019;
  • de pleitnota’s namens beide partijen.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
RdK is eigenaar van de raffinaderij te Curaçao. Aandeelhouder van RdK is het Land Curaçao.
2.2.
RdK verhuurt de raffinaderij aan PDVSA. Deze huurovereenkomst eindigt per einde 2019.
2.3.
Nadat een eerdere poging om een nieuwe exploitant te vinden voor de raffinaderij niet succesvol was gebleken, heeft RdK per begin 2018 een projectteam (hierna: PMO) samengesteld dat tot taak had een nieuwe exploitant te vinden. Ten behoeve hiervan is een “short term onboarding biedingsproces” ontwikkeld.
2.4.
Ten behoeve van de begeleiding van dit biedingsproces heeft RdK het bureau IHS Markit ingeschakeld.
2.5. [
werknemer], geboren op 21 april 1960 en op 1 september 2017 in dienst getreden van RdK, was lid van het PMO. Laatstelijk was hij werkzaam in de functie van Technical Manager tegen een bruto-maandsalaris van NAf 16.724,43. In zijn functie was hij verantwoordelijk voor de staat van onderhoud van de installaties van de raffinaderij.
2.6.
Als een van de mogelijke nieuwe partners voor RdK (en aangewezen als zogenoemde “preferred bidder”) heeft zich gemeld een samenwerkingsverband van het Amerikaanse AOT en het Nederlandse Count Energy Trading N.V. (hierna ook gezamenlijk: Count). Count heeft gedurende het proces gebruik gemaakt van de diensten van een lokale vertegenwoordiger, te weten C. [melder].
2.7.
Bij brief van 21 september 2018 aan de minister-president van Curaçao heeft [melder] namens Count onder andere het volgende gemeld:
As we have already informed you in a meeting three weeks ago, certain transactions were proposed to us outside the normal order of proceedings regarding the Project. Such transactions, in the context proposed to us, are not acceptable to us, our Consortium Partners, and their shareholders. Furthermore, this behavior is in direct violation of our codes of conduct, and for that reason we cannot, and we will not be part of such practices.
[…]
For the avoidance of doubt, none of the proposals made, was ever mentioned in any procedural document regarding the Project, which confirms that the agreement required from us has no formal standing in the process. There is also clearly no business rationale for the proposals made to us, […]. For that reason, we have concluded that the proposals made to us should not have any place in a fair process to determine which partners are the best choice to serve the needs of Curaçao in relation to the refinery.
2.8.
Op 9 oktober 2018 heeft [melder] dezelfde brief ook aan de raad van commissarissen (hierna: RvC) van RdK gestuurd.
2.9.
Naar aanleiding van de brief heeft de RvC opdracht gegeven aan Ivy Advocaten te Amsterdam (hierna: Ivy) om onderzoek te doen “naar aanleiding van een melding van onregelmatigheden in het aanbestedingstraject voor de selectie van een toekomstige partner van de raffinaderij.” Meer concreet heeft Ivy onderzocht of er concrete aanwijzingen zijn dat zich jegens Count “onregelmatigheden (en/of strafbare feiten)” hebben voorgedaan en of er concrete aanwijzingen bestaan dat daarbij medewerkers van RdK betrokken zijn geweest.
2.10.
Ivy heeft in het kader van haar onderzoek met verschillende personen gesproken, onder wie verschillende medewerkers van RdK. Dit betreft [werknemer] (in het rapport aangeduid als “TM”), de statutair directeur van RdK (“SD”), een project coördinator (“PC”) en een door RdK ingehuurde consultant (“consultant”).
2.11.
Ivy heeft op 6 november 2018 gesproken met [werknemer].
2.12.
RdK heeft naar aanleiding van dat interview [werknemer] bij brief van 14 november 2018 met verplicht verlof gestuurd.
2.13.
Op 23 december 2018 heeft Ivy delen van haar conceptrapport voorgelegd aan [werknemer]. Door middel van zijn toenmalige advocaat heeft [werknemer] op 7 januari 2019 op dat concept commentaar gegeven.
2.14.
Ivy heeft haar definitieve rapport op 23 januari 2019 afgerond en aan RdK ter beschikking gesteld. De conclusies luiden, voor zover van belang, als volgt:

8.Overwegingen

8.1
De onderzoeksvragen zoals weergegeven in paragraaf 1.4 worden als volgt beantwoord.
Vraag 1: Bestaan er concrete aanwijzingen dat zich in het aanbestedingstraject vis-a-vis bieder Count onregelmatigheden (en/of strafbare feiten) hebben voorgedaan?
8.2
In het aanbestedingstraject hebben zich onregelmatigheden voorgedaan. SD, TM en PC van RdK zijn samen met Consultant een 'parallel traject' ingeslagen. Zij hebben aan Count schriftelijk voorgesteld dat Count $750.000; aan een nog op te richten vennootschap van Consultant (en omvangrijke bedragen in de toekomst) zou betalen waar tegenover Count als strategische partner van RdK zou worden geselecteerd.
8.3
Consultant heeft op 23 augustus 2018 een conceptovereenkomst aan Melder gestuurd. De tekst van dit concept maakt helder dat het de bedoeling was dat het tekenen van deze conceptovereenkornst zou leiden ('will lead') tot de selectie van Count als strategisch partner van RdK. Count zou, volgens dit voorstel, op haar beurt $750.000,-betalen (e.e.a. te vermeerderen met te betalen omvangrijke vergoedingen in de toekomst).
8.4
De verklaring van de heren van RdK en Consultant luidt dat zij Melder niet vertrouwden dat zij toen het plan hebben opgevat om de integriteit van Melder te onderzoeken. Het plan was om bij Melder (en zijn collega's) zodanige vertrouwen ('comfort') op te wekken dat Melder bereid zou zijn om de heren van RdK en Consultant een financiële vergoeding aan te bieden om als strategische partner van RdK te worden geselecteerd. Met een dergelijk aanbod zou SD dan kunnen bewijzen dat Melder niet zou deugen en dan zou Melder uitgesloten kunnen warden van het formele selectieproces. Zou Melder (en zijn collega's) niet ingaan op de suggesties en niet bereid zijn om te betalen om als strategische partner van RdK te worden geselecteerd, dan zou dat bewijzen dat Melder (en zijn collega's) wel deugde(n) en dan zou Melder in het formele selectieproces kunnen blijven participeren.
8.5
Deze uitleg die SD, TM, PC en Consultant geven, wordt niet ondersteund door de tekst van de door Consultant aan Melder toegestuurde conceptovereenkomst, zijn begeleidende e-mail of de tussen de betrokkenen uit gewisselde WhatsAppcommunicatie.
8.6
De door SD, TM, PC en Consultant opgegeven redenen om onderzoek naar Melder te willen doen ontberen feitelijke grondslag. Ook het rapport van Consultant, dat pas is opgemaakt nadat Count de melding bij MinPres had gedaan, bevat geen bewijs dat aantoont dat er iets zodanig ernstig mis was met Melder dat dit een onderzoek/operatie tegen hem rechtvaardigde.
8.7
Het plan c.q. de 'operatie' van SD en de 3 heren om Melder te 'ontmaskeren' oogt eerder als een uitlokking. SD en de 3 heren hebben bij Melder en CFO Count aangedrongen dat zij 'winstdeling' zouden moeten betalen aan de nog op te richten onderneming van Consultant, om als strategische partner van RdK te worden geselecteerd. Het verhaal van SD en de drie heren vergt ook een vorm van uitlokking: het was immers hun bedoeling om Melder te laten 'happen'. SD en de 3 heren zullen dan toch aan Melder en zijn collega hebben moeten suggereren dat Count niet als strategische partner van RdK zou worden geselecteerd, als Melder en zijn collega's niet bereid zouden zijn om de heren daarvoor te betalen.
8.8
De verklaringen van de 4 heren dat het nooit de bedoeling was dat de conceptovereenkomst van 23 augustus 2018 zou worden ondertekend, zijn strijdig met de inhoud van de conceptovereenkomst en de begeleidende email ('Graag bijgaand ons tegenvoorstel op het contract. Zodra jij een kans inziet laat ons deze dan bespreken en tot afwikkeling komen'). Ze zijn ook strijdig met het feit dat TM, PC en Consultant ook na 23 augustus 2018, de datum van verzending van de aangepaste conceptovereenkomst, meerdere keren bij Melder en CFO Count op voortgang hebben aangedrongen.
8.9
Uit het feit dat Consultant de conceptovereenkomst die hij van CFO Count op 17 augustus 2018 had ontvangen en vervolgens geheel aanpaste en die aangepaste overeenkomst op 23 augustus 2018 aan CFO Count retourneerde, blijkt geenszins de bedoeling van de vier heren om de 'operatie’ te beëindigen. Eerder volgt uit het gebeurde dat de oorspronkelijk door Melder en CFO Count in de conceptovereenkomst van 17 augustus 2018 aangeboden (geringere) vergoeding door de 4 heren als te weinig werd beschouwd en dat daarom het tegenbod (van in ieder geval $750.000,-) werd gedaan. De door SD opgegeven reden dat het 'tegenbod' moest worden gedaan om CFO Count 'te testen' is niet concludent. Niet valt in te zien waarom een dergelijke test nodig was, nu CFO Count het oorspronkelijke aanbod van 17 augustus 2018 zelf aan Consultant had toegezonden, en daaruit de onbetrouwbaarheid van Count CFO op dezelfde wijze als die van Melder kon worden afgeleid.
8.1
Als SD alleen goede bedoelingen heeft gehad, valt bovendien niet in te zien waarom hij op de RvC vergadering van 12 oktober 2018 de RvC niet de (volledige) waarheid heeft verteld.
8.11
Het gedrag van de betrokken medewerkers van Count kan ook niet rechtmatig worden geacht. Dat Melder en CFO Count op enig moment zijn ingegaan op de uitnodiging om bij medewerkers van RdK thuis (in aanwezigheid van TM en SD die onderdeel uitmaken van het projectteam) te gaan eten en borrels te gaan drinken, kan Melder en CFO Count als zodanig niet worden verweten. Bij hen had wel een licht moeten aangaan toen er steeds meer privé uitnodigingen volgden en de heren van RdK en Consultant steeds (vaker) over ‘winstdeling' wilden spreken. In het bijzonder hadden zij de besprekingen niet behoren voort te zetten toen bleek dat SD, TM, PC en Consultant verwachtten dat Count als 'winstdeling' een vergoeding zou betalen aan een nog op te richten onderneming van Consultant.
8.12
Uit de tekst van de eerste conceptovereenkomst die CFO Count op 17 augustus 2018 aan Consultant heeft toegezonden, blijkt dat een direct verband wordt gelegd tussen de selectie van Count als strategische partner van RdK en de te verrichten betalingen aan de nog op te richten onderneming. De in de verklaringen van Melder en CFO Count opgegeven redenen voor het toesturen aan Consultant van de conceptovereenkomst van 17 augustus 2018 komen niet (volledig) overeen met de tekst van deze conceptovereenkomst. Niet valt in te zien dat en hoe het aanbod aan Consultant, zoals opgenomen in de conceptovereenkomst van 17 augustus 2018, kon passen binnen de formele selectieprocedure die door IHS Markit werd begeleid.
8.13
De tekst van de begeleidende e-mail van CFO Count bij de conceptovereenkomst (“We zijn enorm tevreden over de door jou aangedragen contacten en werkzaamheden zover en willen daarom ook een en ander verder concretiseren”), kent geen feitelijke grondslag: niet is gebleken dat Consultant werkzaamheden voor Count had uitgevoerd. Ook is niet gebleken dat Melder of CFO Count konden denken dat de op te richten vennootschap in de toekomst daadwerkelijk activiteiten voor Count zou gaan verrichten.
8.14
Het is mogelijk dat Melder en CFO Count zijn overvallen door de bedoelingen van SD, Consultant, TM en PC en daar, zonder goed na te denken, te ver in zijn mee gegaan. Melder zelf zegt naïef te zijn geweest. Melder zijn stelling dat hij pas achteraf en pas na 23 augustus 2018 begreep dat SD, TM, PC en Consultant uit waren op betaling is ongeloofwaardig en vindt geen grondslag in de feitelijkheden. Het feit dat Melder en CFO Count de conceptovereenkomst van 17 augustus 2018 aan Consultant hebben toegezonden, wijst erop dat zij wel degelijk bereid waren om tegemoet te komen aan de verwachting van SD, TM, PC en Consultant dat enig bedrag betaald zou worden aan de op te richten onderneming van Consultant. De uitleg dat deze onderneming een onderneming van RdK zou zijn, komt niet overeen met de tekst van de conceptovereenkomst (‘International Advanced Inspection & Quality Control BV represented by Mr. [Consultant] (“Contractor”)’. Uit de poging van Melder op 28 augustus 2018 om de communicatie met SD voort te zetten toen Melder aan SD appte: ‘Laten we koffie gaan drinken en erover praten’; volgt niet dat Melder helemaal geen overeenkomst wilde ondertekenen en helemaal niets wilde betalen.
8.15
Uit het feit dat Count op 1 september 2018 de meldingen aan de MinPres en (vervolgens) aan de Rvc heeft gedaan, blijkt dat Melder en CFO Count niet bereid zijn geweest om daadwerkelijk de voorgestelde omvangrijke bedragen aan de 4 heren te voldoen.
2.15.
Op 25 januari 2019 heeft RdK [werknemer] op staande voet ontslagen. Op dezelfde dag heeft RdK ook de Project Coördinator (“PC”) op staande voet ontslagen en heeft zij het proces tot ontslag van de statutair directeur in gang gezet. De brief waarmee het ontslag van [werknemer] is bevestigd dateert van diezelfde dag en luidt, voor zover van belang, als volgt:
Zoals vandaag besproken is het rapport op 23 januari 2019 gefinaliseerd en daarmee het Onderzoek afgerond. Met het Onderzoek zijn de vermoedens dat u betrokken was bij de onregelmatigheden, een en ander zoals ook verwoord in de Brief, helaas bevestigd. Er zijn concrete aanwijzingen dat:
a. er naast het Biedingsproces een 'parallel traject' heeft bestaan met de Participant. U was bij dit parallel traject betrokken:
b. u in het kader van het parallel traject heeft deelgenomen aan diverse besprekingen met de Participant. Deze besprekingen vonden - onder meer - bij u thuis plaats;
c. tijdens bedoelde besprekingen is gesproken over de wijze van winstdeling indien de Participant als toekomstige partner van RdK zou worden geselecteerd:
d. er tijdens het parallel traject op - onder meer - uw aandringen een concept overeenkomst is opgesteld, waarin is opgenomen dat indien aan de voorwaarden uit die concept overeenkomst zou worden voldaan, de Participant als strategisch partner van RdK zou worden geselecteerd:
e. er met (een medewerker van) de Participant gesproken is over de betaling van vergoedingen door de Participant aan een nog door de door de betrokken consultant op te richten vennootschap in verband met uitvoering van bedoelde concept overeenkomst van in totaal USS 5.000.000;
f. u heeft aangedrongen op ondertekening van de concept overeenkomst;
g. het niet aannemelijk is dat u heeft getracht (de medewerker(s) van) de Participant te ontmaskeren. Het plan c.q. de operatie om (de medewerker(s) van) de Participant te ontmaskeren oogt eerder op een uitlokking.
Uw gedragingen zoals hiervoor omschreven en die volgen uit de conclusies van het Onderzoek, als vastgelegd in het finale rapport, zijn zodanig verwijtbaar en leveren voor RdK objectief en subjectief een dringende reden op, met als gevolg dat van RdK niet kan warden gevergd het dienstverband langer met u voort te zetten.
De met u gevoerde gesprekken, alsook de reactie op het concept rapport van uw gemachtigde zijn voor RdK geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen.
Uw persoonlijke omstandigheden, zoals onder meer de gevolgen die het ontslag voor u zal hebben, hebben wij afgewogen tegen de aard en de ernst van de dringende reden. Die afweging heeft niet tot een andere conclusie geleid.
2.16. [
werknemer] heeft de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.

3.Het geschil

3.1.
RdK verzoekt voorwaardelijk ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer], met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten.
3.2.
Het gerecht begrijpt het betoog van [werknemer] in die zin dat verzocht wordt voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is.
3.3.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens vaste rechtspraak moet de rechter bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een ontslag op staande voet de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang beschouwd, in aanmerking nemen. Het gaat daarbij om de aard en ernst van de dringende reden die de werkgever aanleiding tot het ontslag gaf en om de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Stelplicht en bewijslast rusten bij de werkgever.
4.2.
Uit de ontslagbrief blijkt dat RdK het ontslag heeft gebaseerd op het bestaan van het zogenoemde “parallel traject” en de betrokkenheid van [werknemer] bij dat traject. RdK baseert zich daarbij op de resultaten van het onderzoek van Ivy. In haar ontslagbrief heeft RdK zeven “concrete aanwijzingen” genoemd die tezamen de dringende reden vormen die zij aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd. [werknemer] heeft, kort samengevat, als verweer gevoerd dat hij zich slechts, conform de instructies van de statutair directeur, heeft bezig gehouden met het verstrekken van technische informatie. Ook heeft hij een zogenoemde ‘background check’ met betrekking tot [melder] uitgevoerd. Er is niet met [werknemer] gesproken over winstdeling of een andere vorm van beloning en hij heeft ook nooit bij [melder] aangedrongen op ondertekening van enigerlei overeenkomst met de onderneming van de consultant. Ook kleven volgens [werknemer] aan het onderzoek van Ivy wezenlijke gebreken.
4.3.
Het gerecht stelt het volgende voorop. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de exploitatie van de raffinaderij op Curaçao grote economische belangen zijn gemoeid. Vast staat dat het contract met de huidige exploitant (PDVSA) per einde 2019 tot een einde komt. RdK heeft onbetwist gesteld dat een eerder traject om te komen tot een nieuwe exploitant spaak is gelopen, hetgeen onder andere heeft geleid tot het ontslag van de toenmalige statutair directeur. Gelet op dit alles en mede in aanmerking genomen dat RdK een zogenoemde overheids-NV is – met het Land als enig aandeelhouder – kan RdK in redelijkheid zeer groot belang hechten aan een ordelijk en transparant verloop van het proces om te komen tot een nieuwe exploitant. Vast staat verder dat RdK voor de zoektocht naar een nieuwe exploitant een biedingsproces heeft ontworpen en dat zij een derde partij (IHS Markit) heeft ingeschakeld om dit proces te begeleiden. Tegen deze achtergrond overweegt het gerecht verder het volgende.
4.4.
Naar het oordeel van het gerecht is komen vast te staan dat zich buiten dit ‘officiële’ biedingsproces een afzonderlijk proces heeft ontwikkeld dat niettemin in allerlei opzichten met het biedingsproces in verband staat. Vast staat immers dat vertegenwoordigers van RdK (onder wie de statutair directeur en [werknemer]) vanaf juli 2018 veelvuldig hebben gecommuniceerd met vertegenwoordigers van Count, die inmiddels was aangewezen als één van de ‘preferred bidders’ in het biedingsproces. Wat er ook zij van de precieze inhoud van deze contacten, niet ter discussie staat dat die contacten juist plaatsvonden vanwege de betrokkenheid van Count in het biedingsproces. Het moet in redelijkheid voor ieder van de betrokkenen aan de zijde van RdK duidelijk zijn geweest dat deze contacten geen deel uitmaakten van het biedingsproces. Gesteld noch gebleken is immers dat IHS Markit en/of de projectleider van PMO bij de contacten een rol speelden. Ook het feit dat de betrokkenen elkaar meestal bij een van hen thuis ontmoetten wijst erop dat een en ander niet plaatsvond in het kader van het formele biedingsproces.
4.5. [
werknemer] heeft betwist dat er een dergelijk parallel traject was, maar in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden is die betwisting onvoldoende onderbouwd. Onvoldoende is in elk geval zijn standpunt dat de contacten niets te maken
kondenhebben met het streven van Count om het contract met RdK binnen te halen omdat hij ([werknemer]) daarover niet besliste. In beginsel mag juist worden aangenomen dat direct betrokkenen, zeker van een hoog niveau als dat van de statutair directeur en een manager als [werknemer], wel degelijk invloed hebben op de uitkomst van een aanbesteding als hier aan de orde, ook al ligt de formele beslissingsbevoegdheid bij een ander orgaan.
4.6.
In het licht van de in 4.3 genoemde omstandigheden had [werknemer] zich als goed werknemer in redelijkheid moeten realiseren dat een parallel traject zoals zojuist besproken niet passend was. De wijze waarop dat parallel traject was vorm gegeven – informele ontmoetingen in privésetting, met één enkele gegadigde, zonder verslaglegging en zonder betrokkenheid van hoofdrolspelers zoals IHS Markit – staat haaks op de noties van ordelijkheid en transparantie die juist van wezenlijk belang waren.
4.7. [
werknemer] heeft zich verweerd door aan te voeren dat hij slechts de opdracht van de statutair directeur uitvoerde. Naar het oordeel van het gerecht doet [werknemer] zich daarmee tekort. [werknemer] is geen starter op de arbeidsmarkt. Gelet op de hoogte van zijn salaris moet aangenomen worden dat hij een hoge functie bekleedt binnen RdK. Bij een dergelijke positie horen navenante verantwoordelijkheden. Die verantwoordelijkheden eindigen niet waar de directeur een opdracht geeft. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, mag van een goed werknemer in een positie als die van [werknemer] worden verwacht dat hij zich afvraagt of die opdracht deugt. Uit het hiervoor overwogene volgt dat die aanleiding er was. Uit niets blijkt echter dat [werknemer] zich dergelijke vragen heeft gesteld. Hij heeft de statutair directeur kennelijk geen vragen gesteld, hij heeft geen zorgen geuit en hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het proces. Hiervan moet [werknemer] een verwijt worden gemaakt.
4.8.
Vast staat dat de contacten tussen de betrokkenen aan de zijde van RdK en de vertegenwoordigers van Count hebben geleid tot een voorstel dat de CFO van Count op 17 augustus 2018 per mail aan de consultant heeft gestuurd. Dat voorstel had als strekking dat een overeenkomst zou worden gesloten tussen Count en een door de consultant op te richten vennootschap en dat Count aan die vennootschap bepaalde vergoedingen zou betalen indien tussen RdK en Count een overeenkomst tot stand komt. Vast staat ook dat de consultant op 23 augustus 2018 aan de CFO van Count een (aanzienlijk) aangepast tegenvoorstel heeft gedaan, waarin de door Count aan de vennootschap te betalen bedragen fors waren verhoogd in vergelijking met het eerste voorstel. Op grond van dit voorstel diende Count een vergoeding van USD 750.000 te betalen zodra tussen RdK en Count een Memorandum of Understanding (hierna: MOU) zou worden getekend, naast onder andere een “fixed administration fee” van USD 20.000 per maand.
4.9.
Uit de ontslagbrief volgt dat RdK van mening is dat [werknemer] van een en ander op de hoogte was. [werknemer] heeft dat betwist. Het gerecht is echter van oordeel dat die betwisting onvoldoende is onderbouwd en dat daarom als vaststaand moet worden aangenomen dat [werknemer] wist dat sprake was van voorstellen over en weer, met als doel dat Count geld zou betalen aan (de vennootschap van) de consultant als Count de nieuwe exploitant van de raffinaderij zou worden. Het gerecht licht dit oordeel als volgt toe.
4.10.
De mail van de CFO van Count met het eerste voorstel dateert van 17 augustus 2018 en is gestuurd aan de consultant. De vier betrokkenen aan de zijde van RdK (onder wie [werknemer] en de consultant) hadden elkaar toen al herhaaldelijk ontmoet en gesproken, al dan niet in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van Count. Vervolgens heeft op 23 augustus 2018 een meeting plaatsgevonden van vertegenwoordigers van Count met (leden van het) PMO van RdK, onder wie de statutair directeur en [werknemer]. [melder] was ontevreden over het resultaat van die meeting, naar eigen zeggen omdat hij ervan uit was gegaan dat bij die gelegenheid de MOU tussen RdK en Count zou worden getekend. [werknemer] heeft verklaard dat tekenen van de MOU niet aan de orde was, omdat “het proces” moet worden gevolgd en omdat de statutair directeur de MOU niet wilde tekenen. Diezelfde dag (23 augustus 2018) heeft de consultant het tegenvoorstel aan Count gestuurd (met aanzienlijk verhoogde betalingsverplichtingen voor Count jegens de vennootschap van de consultant). Enkele dagen later (op 29 augustus 2018) heeft [werknemer] per whatsapp aan [melder] gevraagd of zij “het contract” al hebben getekend. [werknemer] heeft tijdens het Ivy-onderzoek verklaard dat hij hiermee doelde op de MOU tussen RdK en Count en dat hij wilde informeren naar de stand van zaken omdat hij met vakantie in het buitenland was.
4.11.
Zonder nadere toelichting, die [werknemer] niet heeft gegeven, kan deze verklaring niet worden gevolgd. [werknemer] wist dat ondertekening van de MOU op 23 augustus 2018 in de visie van RdK niet aan de orde was omdat “het proces” moest worden doorlopen. Met “het proces” bedoelt [werknemer] kennelijk het (officiële) biedingsproces. [werknemer] heeft op geen enkele wijze verklaard waarom dit proces enkele dagen later dan zo veel verder zou zijn gevorderd dat de MOU
welkon worden getekend en de statutair directeur zijn eerdere bedenkingen had laten varen. Ook ligt zonder nadere toelichting niet voor de hand dat hij [melder] benadert voor een update over de stand van zaken en niet zijn statutair directeur, met wie hij overigens steeds alles deelde. Deze vragen liggen zozeer voor de hand dat van [werknemer] verwacht had mogen worden een en ander nader te onderbouwen. Nu hij dat niet heeft gedaan, moet worden aangenomen dat hij met “het contract” in zijn whatsapp doelde op het tegenvoorstel van de consultant, zodat ook moet worden aangenomen dat hij van de inhoud van dat voorstel op de hoogte was.
4.12.
Gelet op het voorgaande zijn bepalende onderdelen van de in de ontslagbrief genoemde aanwijzingen in deze procedure komen vast te staan. [werknemer] is betrokken geweest bij het parallelle traject, waarvan hij redelijkerwijs moet hebben geweten dat dit niet passend was. Hij wist bovendien dat dit traject heeft geleid tot een concrete poging om (aanzienlijke) betalingen van Count los te krijgen. [werknemer] heeft er op geen enkel moment blijk van gegeven dat hij zich van een en ander heeft willen distantiëren. Bij deze stand van zaken kan de conclusie geen andere zijn dat dat [werknemer] een dringende reden heeft gegeven om hem op staande voet te ontslaan. Hieraan doet niet af dat niet alle details van de in de ontslagbrief genoemde aanwijzingen zijn komen vast te staan. In redelijkheid heeft [werknemer] moeten begrijpen dat hetgeen wel is komen vast te staan voldoende was om hem op staande voet te ontslaan.
4.13.
De ernst van de gedragingen die tezamen de dringende reden vormen is zodanig dat RdK deze zwaarder mocht laten wegen dan het persoonlijke belang van [werknemer] bij behoud van zijn werk.
4.14. [
werknemer] heeft betoogd dat aan het onderzoek door Ivy gebreken kleven en dat RdK ook overigens in het proces steken heeft laten vallen. Voor zover [werknemer] hiermee heeft willen betogen dat reeds om deze reden het ontslag op staande voet niet overeind kan blijven, faalt dit standpunt. [werknemer] heeft tijdens het onderzoek voldoende ruimte gekregen om zijn verhaal te doen en hij heeft gelegenheid gekregen om commentaar te geven op het conceptrapport. Dat hij achteraf mogelijk niet gelukkig is met dat commentaar – omdat dit is ingediend door een advocaat die ook voor de statutair directeur optrad – doet hier niet aan af. Van vooringenomenheid van de onderzoekers is niet gebleken. Het enkele feit dat het onderzoek door RdK is betaald maakt niet dat aan het rapport geen waarde kan worden gehecht.
4.15.
Dit alles betekent dus dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Hierop stuiten de verzoeken van [werknemer] af.
4.16.
Omdat niet kan worden uitgesloten dat in een eventueel hoger beroep anders wordt geoordeeld over de rechtsgeldigheid van het ontslag, heeft RdK belang bij behandeling van haar voorwaardelijke ontbindingsverzoek.
4.17.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld volgt dat sprake is van een dringende reden die mede een gewichtige reden oplevert om tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan. Overigens is in deze omstandigheden ook sprake van een wijziging van omstandigheden die ontbinding rechtvaardigt. Vast staat immers dat [werknemer] een actieve rol heeft gespeeld in het hiervoor genoemde parallelle traject. Gelet op de kenmerken van dat parallelle traject (4.4 en 4.8) in het licht van het grote belang van RdK bij een ordelijk biedingsproces (4.3), heeft RdK in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat zij geen vertrouwen meer kan hebben in een voortzetting van de samenwerking met [werknemer]. In dit verband hecht het gerecht ook betekenis aan het gegeven dat [werknemer] er tot en met de behandeling ter zitting geen blijk van heeft gegeven in te zien dat hij zich in de gegeven omstandigheden niet achter een opdracht van de statutair directeur kan verschuilen. Van deze wijziging van de omstandigheden moet [werknemer] in overwegende mate een verwijt worden gemaakt, zodat geen grond bestaat voor toekennen van een ontbindingsvergoeding, gesteld dat op deze grond zou worden ontbonden.
4.18.
Inzake het ontbindingsverzoek zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Inzake het tegenverzoek zal [werknemer] worden veroordeeld in de proceskosten van RdK. Deze worden begroot op NAf 1.250 voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van heden voor zover deze niet eerder rechtsgeldig is geëindigd;
5.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van RdK, begroot op NAf 1.250;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.