ECLI:NL:OGEAC:2019:121

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
CUR201901727
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naleving welstandsbepalingen op verkavelingsplan; belangenafweging

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Algemeen Pensioenfonds van Curaçao (APC) en een gedaagde, die eigenaar is van een perceel grond in het verkavelingsplan Damasco Resort. APC vorderde dat de gedaagde de bouwactiviteiten op het perceel zou staken, het gebouwde zou afbreken en een boete zou betalen wegens overtreding van de welstandsbepalingen die in de leveringsakte van het perceel zijn opgenomen. De gedaagde had een woning gebouwd met SIP-panelen, wat volgens APC niet voldeed aan de eis dat alle gebouwen in steen moesten worden uitgevoerd.

Tijdens de procedure heeft APC betoogd dat de gedaagde de welstandsbepalingen overtrad, terwijl de gedaagde dit betwistte en stelde dat de gebruikte bouwmethode wel als 'steen' kon worden beschouwd. Het Gerecht oordeelde dat de vorderingen van APC niet toewijsbaar waren, omdat de woning inmiddels was afgebouwd en er geen rechtens te respecteren belang was bij het opleggen van een bouwstop. Bovendien was er onvoldoende onderbouwing voor de vordering tot sloop van het gebouwde, en de vordering tot betaling van een geldsom voldeed niet aan de vereisten voor toewijzing in kort geding.

Het Gerecht heeft uiteindelijk de vorderingen van APC afgewezen en de proceskosten van de gedaagde toegewezen, waarbij APC werd veroordeeld in de kosten van de gedaagde, begroot op NAf 1.500. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ALGEMEEN PENSIOENFONDS VAN CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mr. T.E. Matroos en mr. M.H.M. Janssen,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Bokkes.
Partijen zullen hierna ook APC en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 14 mei 2019, met producties;
- de producties van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2019;
-de pleitnotities van beide gemachtigden.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
gedaagde] is eigenaar van een perceel grond in het verkavelingsplan Damasco Resort (hierna: het perceel).
2.2.
In de leveringsakte, waarmee het perceel in het verleden door een derde aan [gedaagde] is geleverd, zijn de volgende welstandsbepalingen opgenomen, weergegeven voor zover van belang:
13. Alle gebouwen dienen in steen te worden uitgevoerd, waarbij het dak niet met zinkplaten of ongekleurde aluminium dakplaten mag worden uitgevoerd.
Voorts bepaalt de leveringsakte dat bij overtreding van (onder meer) dit artikel 13 ten behoeve van APC als oorspronkelijke verkoper een boete wordt verbeurd van
NAf 10.000 per dag en per overtreding.
2.3.
Vanaf medio 2018 is [gedaagde] begonnen met de bouw van een woning op het perceel. Het ontwerp voor die woning is goed gekeurd door APC.
2.4.
De woning is grotendeels opgetrokken uit zogenoemde SIP-panelen. Dat zijn panelen van ongeveer 3 m x 1 m x 8 cm. De buitenzijden van de panelen bestaan uit platen van betoncement van ongeveer 1 cm dik. De ruimte tussen deze platen wordt deels gevuld met isolatiemateriaal en kan voor het overige worden opgevuld met beton. De SIP-panelen worden bevestigd aan metalen staanders (zogenoemde metal-stut).
2.5.
Bij brief van 27 maart 2019 heeft APC [gedaagde] verzocht het gebouwde in overeenstemming met de welstandsbepalingen te brengen. [gedaagde] heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.
2.6.
Bij brief van 7 mei 2019 heeft APC [gedaagde] gesommeerd uiterlijk 9 mei 2019 te laten weten of zij het gebouwde in overeenstemming zal brengen met de welstandbepalingen, bij gebreke waarvan APC zal constateren dat [gedaagde] die bepalingen overtreedt.
2.7. [
gedaagde] heeft de woning laten afbouwen en woont inmiddels in de woning.

3.Het geschil

3.1.
APC vordert in kort geding, samengevat, het volgende:
1. veroordeling van [gedaagde] om de bouwactiviteiten op het perceel te staken, op straffe van een dwangsom;
2. veroordeling van [gedaagde] tot het afbreken van het gebouwde op het perceel, op straffe van een dwangsom;
3. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een boete van NAf 10.000 per dag vanaf 27 maart 2019 tot de datum van betekening van dit vonnis;
4. kosten rechtens.
3.2. [
gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van APC in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
APC stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] de welstandsbepalingen overtreedt, omdat zij de woning niet “in steen” heeft uitgevoerd. [gedaagde] bestrijdt dat standpunt. Volgens haar kan de gebruikte bouwmethode wel als “steen” worden beschouwd, omdat de SIP-panelen gevuld zijn met beton en daardoor (vulling en buitenplaten gezamenlijk) grotendeels bestaan uit steen. Bovendien meent [gedaagde] dat APC geen belang heeft bij een voorziening in kort geding. Dit laatste betoog slaagt, en daarop stuiten de vorderingen af. Het gerecht licht dit oordeel als volgt toe.
4.2.
Een voorziening in kort geding kan worden getroffen indien, kort gezegd, een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en aannemelijk is dat de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen. Ook moeten de wederzijdse belangen van partijen tegen elkaar worden afgewogen.
4.3.
APC vordert allereerst een bouwstop. Toewijzing van een dergelijke vordering vergt logischerwijs dat de bouw nog niet voltooid is. [gedaagde] heeft gesteld dat de woning inmiddels is afgebouwd. Zij heeft die stelling onderbouwd door foto’s over te leggen waarop de woning in (vrijwel) afgewerkte staat zichtbaar is. APC heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist, zodat het gerecht in deze procedure als vaststaand aanneemt dat de bouw van de woning als zodanig inmiddels zo goed als is afgerond. Dit feit staat aan toewijzing van de vordering inzake de bouwstop in de weg. In deze omstandigheden valt immers niet in te zien welk rechtens te respecteren belang APC heeft bij het opleggen van een bouwstop.
4.4.
In dit verband is onvoldoende de ter zitting door APC gestelde mogelijkheid dat [gedaagde] nog andere gebouwen op haar perceel zal willen bouwen, die dan mogelijk ook in strijd zijn met de welstandsbepalingen. Enige concrete aanleiding voor die suggestie heeft APC niet gesteld en is overigens ook niet gebleken. Deze mogelijkheid is daarom te speculatief om een rechtens relevant belang bij een bouwstop te creëren.
4.5.
De vordering tot sloop van het gebouwde is uiteraard zeer ver strekkend van aard. Op zichzelf kan een dergelijke voorziening ook in kort geding worden getroffen, maar aan de belangen van de eisende partij mogen in zodanig geval wel zware eisen worden gesteld.
4.6.
Die zwaarwegende belangen ziet het gerecht niet. Er staat niets aan in de weg dat APC een bodemprocedure tegen [gedaagde] begint om daarmee te bereiken dat zij de woning wegens strijd met de welstandsbepalingen afbreekt. Hetgeen APC hierover naar voren heeft gebracht rechtvaardigt niet dat die bodemprocedure niet wordt afgewacht en feitelijk onomkeerbare maatregelen worden getroffen. APC heeft gesteld dat het gedogen van de huidige situatie precedentwerking heeft. Niet aannemelijk is echter geworden dat die precedentwerking zich ook voordoet als duidelijk is dat APC de situatie
nietgedoogt, maar het oordeel van de bodemrechter heeft gevraagd. Dat afbraak bij wijze van voorlopige voorziening nodig zou zijn om “een goede ruimtelijke ordening” te bewerkstelligen, zoals APC heeft betoogd, is ook niet aannemelijk geworden. APC heeft immers zelf gesteld dat, nu de woning is afgebouwd, van buiten af niet meer zichtbaar is dat de woning is opgebouwd uit SIP-panelen en metal-stut. Voor zover APC heeft bedoeld te stellen dat de veiligheid van de woning niet is gegarandeerd, geldt dat dit standpunt, gelet op het verweer van [gedaagde] daartegen, onvoldoende is onderbouwd.
4.7.
De vordering onder 3 betreft een vordering tot voldoening van een geldsom. Niet gebleken is dat voldaan is aan alle vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, zoals die volgens vaste rechtspraak gelden. Met name is niet gebleken dat aan de kant van APC sprake is van omstandigheden die meebrengen dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.8.
De slotsom is dat een belangenafweging uitvalt in het voordeel van [gedaagde]. Daarmee is niet gezegd dat aannemelijk is geworden dat geen sprake is van een overtreding van de welstandsbepalingen. Met dit oordeel is alleen beslist dat op dit punt geen voorziening in kort geding aangewezen is.
4.9.
APC heeft nog aangevoerd dat de handelwijze van [gedaagde] – snel het huis afbouwen en daarmee een voldongen feit creëren – in rechte niet gehonoreerd zou moeten worden. Tot een ander oordeel leidt dit betoog niet. Niet gezegd kan worden dat [gedaagde] verplicht was om de bouw te staken op basis van de brieven van APC van 27 maart 2019 en 7 mei 2019. Het inleidende verzoekschrift is op 22 mei 2019 aan [gedaagde] betekend. Niet aannemelijk is geworden dat daarna nog wezenlijke bouwwerkzaamheden zijn verricht. Dit laat onverlet dat in de bodemprocedure een rol zal kunnen spelen dat [gedaagde] heeft gekozen voor een – in Curaçao niet algemeen gangbare – bouwmethode zonder daarover vooraf met APC in overleg te treden, anders dan zij heeft gedaan met het ontwerp van de woning.
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal APC worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt APC in de proceskosten van [gedaagde], begroot op
NAf 1.500;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 19 juni 2019.