ECLI:NL:OGEAC:2019:112

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
CUR201900093
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over onregelmatige opzegging en salarisbetaling in arbeidsrelatie

In deze zaak, die op 28 februari 2019 is behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres in conventie], en haar werkgever, de naamloze vennootschap PETER REIJMER GRAFISCHE VORMGEVER N.V. (PRGV). De werknemer vordert betaling van haar salaris over de maand december 2018, terwijl de werkgever in reconventie schadevergoeding eist wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer was sinds 1 februari 2018 in dienst bij PRGV en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 januari 2019, maar de werknemer verzocht om ontslag per 1 januari 2019, wat door PRGV niet werd gehonoreerd. PRGV stelde dat de werknemer zich niet aan de opzegtermijn had gehouden, wat leidde tot schade voor het bedrijf.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de werknemer recht had op haar salaris over december 2018, aangezien zij de gehele maand had gewerkt. Het Gerecht oordeelde dat de werknemer onregelmatig had opgezegd, maar dat de schadevergoeding die PRGV eiste niet volledig kon worden toegewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de gevorderde schade. Uiteindelijk werd de werknemer veroordeeld tot het betalen van een bedrag aan PRGV, maar ook PRGV werd verplicht om het salaris van de werknemer te betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201900093
Vonnis in kort geding d.d. 28 februari 2019
inzake
[EISERES IN CONVENTIE],
wonende in Curaçao,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie
gemachtigde: mr. R.A. Diaz,
tegen
de naamloze vennootschap
PETER REIJMER GRAFISCHE VORMGEVER N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
gemachtigde: mr. M.N. Meyer,
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie] en PRGV worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiseres in conventie] heeft op 10 januari 2019 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 7 februari 2019 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. PRGV had op voorhand een verweerschrift tevens houdende eis in reconventie ingediend. Ter zitting is door de gemachtigden voornoemd gepleit, mr. Meyer mede aan de hand van schriftelijke pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiseres in conventie] is op 1 februari 2018 in dienst getreden bij het reclamebureau PRGV als senior project manager. Partijen hebben een overeenkomst gesloten voor de duur van 1 jaar, eindigend op 31 januari 2019. In artikel 2.3 van de arbeidsovereenkomst staat:
Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst tussentijds met inachtneming van 2 (twee) maanden tegen het einde van de kalendermaand, schriftelijke te doen eindigen.
2.2.
Op 14 november 2018 heeft [eiseres in conventie] in een gesprek aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen per 31 december 2018 omdat haar een andere baan was aangeboden. Per brief van 20 november 2018 (en per mail van 23 november 2018) verzocht [eiseres in conventie] haar werkgever om haar ontslag te verlenen per 1 januari 2019.
2.3.
Op 23 november 2018 heeft PRGV per mail aan [eiseres in conventie] laten weten dat haar verzoek niet werd gehonoreerd. [eiseres in conventie] antwoordde op 24 november 2018 per email dat haar laatste werkdag 31 december 2018 zal zijn.
2.4.
Op 21 december 2018 hadden [naam 1] (directeur van PRGV) en [eiseres in conventie] een gesprek, waarna PRGV per email van diezelfde datum aan [eiseres in conventie] heeft laten weten dat PRGV haar op 2 januari 2019 terug zal zien en dat elk ander voorstel van haar kant contractbreuk oplevert, waaraan financiële consequenties verbonden zullen zijn.
2.5.
Op 29 december 2018 heeft [eiseres in conventie] PRGV gemaild dat zij haar loon over december 2018 nog niet heeft ontvangen en zij verzocht om dit alsnog uit te betalen.
2.6. [
eiseres in conventie] is op 2 januari 2019 niet meer verschenen bij PRGV. Per 8 januari 2019 is [eiseres in conventie] vervangen door een nieuwe werknemer.

3.Het geschil

De vordering in conventie
3.1.
Hans vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad PRGV te bevelen om over te gaan tot de betaling van het overeengekomen salaris over de maand december 2018 zijnde NAf 3.162,47 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW en tevens vermeerderd met NAf 300,- voor vergoeding van telefoonkosten over de maanden november en december 2018, althans dat het Gerecht die maatregelen beveelt welke in dit geval opportuun zijn en met kosten rechtens.
3.2 [
eiseres in conventie] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij recht heeft op uitbetaling van haar salaris in december 2018 nu zij de hele maand gewerkt heeft. Door de te late betaling van haar salaris is zij in een financiële noodsituatie beland.
De vordering in reconventie
3.3.
PRGV vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. primair [eiseres in conventie] te veroordelen om aan PRGV te betalen een bedrag van
NAf 4.620,93 als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente;
subsidiair [eiseres in conventie] te veroordelen om aan PRGV te betalen een bedrag van NAf 3.719,30 aan gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente;
[eiseres in conventie] te veroordelen in de gemaakte advocaatkosten ter hoogte van
NAf 5.033,73;
[eiseres in conventie] te veroordelen om aan PRGV te betalen een bedrag van NAf 257,90 wegens te veel berekend vakantiegeld;
[eiseres in conventie] te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke.
3.4.
PRGV legt hieraan ten grondslag dat [eiseres in conventie] onregelmatig heeft opgezegd en dat PRGV hierdoor schade heeft geleden.
3.5.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
eiseres in conventie] stelt dat zij recht heeft op het loon van de maand december 2018, nu zij de gehele maand gewerkt heeft. Door PRGV wordt niet betwist dat het loon over december 2018 niet is betaald.
4.2.
Nu [eiseres in conventie] gewerkt heeft tot het moment dat PRGV in verband met de kerstvakantie sloot, heeft [eiseres in conventie] naar voorlopig oordeel recht op haar loon over de maand december 2018. Dit deel van de vordering ligt gereed voor toewijzing. Dit geldt niet voor de gevorderde telefoonkosten waarvan verschuldigdheid is betwist en die [eiseres in conventie] niet heeft onderbouwd met nota’s, terwijl deze verplichting wel in de de arbeidsvoorwaarden is opgenomen.
4.3.
PRGV stelt dat [eiseres in conventie] onregelmatig heeft opgezegd nu zij zich niet gehouden heeft aan de overeengekomen opzegtermijn van twee maanden, waardoor PRGV schade heeft geleden. [eiseres in conventie] stelt daar tegenover dat artikel 2.3 van de arbeidsovereenkomst nietig/vernietigbaar is, omdat het in strijd is met artikel 7A:1615i lid 5 jo lid 2 BW, waaruit volgt dat bij verlenging van de wettelijk bepaalde opzegtermijn van één maand die van de werkgever niet korter mag zijn dan het dubbele van die van de werknemer. In de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt evenwel voor beiden een opzegtermijn van twee maanden gehanteerd. Voornoemde heeft volgens [eiseres in conventie] als consequentie dat voor haar een opzegtermijn van één maand geldt. [eiseres in conventie] heeft daarom de juiste opzegtermijn gehanteerd, zodat er geen sprake is van een onregelmatige opzegging, aldus [eiseres in conventie].
4.4.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Artikel 2.3 van de arbeidsovereenkomst regelt de mogelijkheid voor partijen om tussentijdse op te zeggen bij een arbeidsovereenkomst voor
bepaaldetijd. Het door [eiseres in conventie] aangehaalde artikel 7A:1615i BW ziet op opzegging bij arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd en is daarom niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Artikel 7A:1615e lid 3 BW is wel van toepassing en bepaalt dat een dienstbetrekking voor bepaalde tijd slecht tussentijds kan worden opgezegd als voor ieder der partijen dit recht schriftelijk is overeengekomen. Partijen zijn schriftelijk overeengekomen dat de opzegtermijn twee maanden bedraagt. Voor [eiseres in conventie] gold aldus een opzegtermijn van twee maanden, zo wordt voorshands overwogen. [eiseres in conventie] heeft zich niet aan deze opzegtermijn gehouden, ze heeft immers schriftelijk pas op 20 november 2018 verzocht om per 31 december 2018 te stoppen met werken. [eiseres in conventie] heeft de arbeidsovereenkomst aldus onregelmatig opgezegd.
4.5.
Vervolgens is het de vraag of de vordering van PRGV tot volledige schadevergoeding - volgens PRGV bestaande uit het loon van de vervanger en 24 uren maal uurtarief NAf 150,- betreffende werkzaamheden door de directeur - kan worden toegewezen. Dat is niet het geval nu in onderhavig kort geding in onvoldoende mate aannemelijk is geworden, met inachtneming van de betwisting door [eiseres in conventie], dat genoemde posten zijn aan te merken als schade als gevolg van de onregelmatige opzegging.
4.6.
Wel is schadeloosstelling op grond van de artikelen 7A:1615o en 1615r BW toewijsbaar. Deze is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor de tijd dat de dienstbetrekking bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren. Nu de arbeidsovereenkomst bij regelmatige beëindiging nog één maand voortgeduurd zou hebben, is de schade voor PRGV gelijk aan één maand loon. PRGV heeft niet aangetoond dat zij de premies voor [eiseres in conventie] heeft betaald in de maand januari 2019. Het Gerecht gaat er daarom, voorlopig oordelend, van uit dat de schade gelijk is aan het netto maandloon van [eiseres in conventie], zijnde NAf 3.162,47.
4.7.
Beide partijen worden aldus veroordeeld tot het betalen aan de andere partij van NAf 3.126,47.
4.8.
Voor de vordering van [eiseres in conventie] betreffende de wettelijke verhoging uit hoofde van artikel 7A:1614q BW geldt het volgende. Een werknemer heeft in beginsel recht op de wettelijke verhoging op het moment dat het salaris te laat wordt uitbetaald. In dit artikel is eveneens bepaald dat de rechter deze verhoging mag beperken als dit gezien de omstandigheden billijk voorkomt. PRGV doet daar terecht een beroep op. Nadat PRGV [eiseres in conventie] heeft laten weten dat stoppen per 31 december 2018 niet acceptabel was, hebben partijen nog getracht een oplossing te vinden voor de maand januari 2019. Het is [eiseres in conventie] die uiteindelijk niet verder wilde zoeken naar een oplossing en PRGV heeft medegedeeld dat zij niet meer zou komen werken in januari 2019, zo is in deze procedure in voldoende mate komen vast te staan. Het Gerecht ziet in deze gegevens aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
4.9.
PRGV vordert verder nog te veel aan [eiseres in conventie] betaald vakantiegeld. Hiertoe heeft PRGV een productie overgelegd, zijnde een controlelijst loonstroken. Uit deze productie is op te maken dat bij de omschrijving eenmalige uitkering vakantiegeld een bedrag staat van NAf -257,90. Door PRGV is niet nader onderbouwd waar dit bedrag op gebaseerd is en [eiseres in conventie] betwist dat zij teveel vakantiedagen heeft opgenomen. Dit deel van de vordering zal daarom in dit kort geding worden afgewezen.
4.10.
De door PRGV gevorderde advocatenkosten worden eveneens afgewezen. Niet is aannemelijk geworden dat deze kosten zijn aan te merken als schade aan de zijde van PRGV waarvoor [eiseres in conventie] aansprakelijk zou zijn. Als bedoeld is deze kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW te vorderen is dit evenmin toewijsbaar aangezien niet is gebleken dat dit kosten zijn die niet zouden vallen onder artikel 63a Rv, noch dat deze kosten zijn aan te merken als redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. Bij genoemde afwegingen speelt mee dat [eiseres in conventie] in conventie in het gelijk is gesteld.
4.11.
PRGV heeft wettelijke rente gevorderd vanaf ‘in goede justitie te vermenen’ datum. Nu PRGV daarvoor geen nader handvat heeft gegeven ziet het Gerecht geen aanleiding de rente toe te wijzen.
4.12.
Het Gerecht ziet in de gewezen arbeidsrelatie aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten betalen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
ten aanzien van de eis in conventie
5.1.
beveelt PRGV om over te gaan tot de betaling van het overeengekomen salaris over de maand december 2018 zijnde NAf 3.162,47 netto;
ten aanzien van de eis in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiseres in conventie] om aan PRGV te betalen een bedrag van NAf 3.162,47 aan schadeloosstelling;
ten aanzien van de eis in conventie en in reconventie
5.3.
compenseert de proceskosten zowel in conventie als in reconventie, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter, en op 28 februari 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.