In deze zaak heeft verzoeker, een werknemer, op 7 december 2018 een verzoekschrift ingediend na op staande voet ontslagen te zijn door zijn werkgever, Correia Transmission N.V. Het ontslag vond plaats op 17 mei 2018, naar aanleiding van camerabeelden waarop te zien zou zijn dat verzoeker auto-onderdelen had gestolen. Verzoeker heeft betwist dat hij de diefstal heeft gepleegd en heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen. De werkgever heeft echter aangevoerd dat verzoeker niet tijdig de nietigheid heeft ingeroepen, aangezien er meer dan zes maanden zijn verstreken tussen het ontslag en het indienen van het verzoekschrift.
Tijdens de zitting op 31 januari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Verzoeker heeft gesteld dat hij de nietigheid van het ontslag tijdig heeft ingeroepen per brief van 25 mei 2018, die hij aan de directeur van Correia zou hebben overhandigd. De directeur van Correia ontkent echter deze brief te hebben ontvangen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de tijdigheid van het inroepen van de nietigheid, omdat hij geen overtuigend bewijs heeft geleverd dat de brief daadwerkelijk op de juiste manier is overhandigd.
Het Gerecht heeft geconcludeerd dat het recht van verzoeker om de nietigheid van het ontslag in te roepen is vervallen, waardoor zijn vordering is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gewezen door rechter S.E. Sijsma en uitgesproken op 21 februari 2019.