ECLI:NL:OGEAC:2019:102

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
Lar CUR2016000937
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanspraak op ongevallengeld wegens te late melding en gebrek aan bewijs van bedrijfsongeval

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de Sociale Verzekeringsbank, en verweerster. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster, waarin haar aanspraak op ongevallengeld op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (Lv OV) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de melding van het bedrijfsongeval te laat was gedaan en dat er geen bewijs was dat er daadwerkelijk sprake was van een bedrijfsongeval.

Eiseres, die sinds 30 juni 2005 werkzaam was als winkelbediende, had zich op 31 oktober 2014 ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten. Zij stelde dat deze klachten het gevolg waren van een bedrijfsongeval dat zich op dezelfde dag had voorgedaan, toen zij zonder beschermende kleding groenten uit de koelruimte verplaatste. Eiseres betoogde dat haar gewrichtsklachten het gevolg waren van dit ongeval en dat zij recht had op ongevallengeld.

Het Gerecht oordeelde echter dat er geen grond was om aan te nemen dat de ziekmelding als een melding van een bedrijfsongeval moest worden opgevat. De melding van het vermeende ongeval was pas anderhalf jaar na de ziekmelding gedaan, wat volgens het Gerecht betekende dat de aanspraak op ongevallengeld was vervallen. Bovendien was er geen medische expertise overgelegd die aantoonde dat de aandoening van eiseres onder de bij het Landsbesluit aangewezen ziekten viel. Het Gerecht verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en liet het bestreden besluit in stand.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige melding van bedrijfsongevallen en de noodzaak van bewijsvoering in dergelijke zaken. Het Gerecht zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en vermeldde dat tegen deze uitspraak hoger beroep openstaat binnen zes weken na kennisgeving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

wonend in Curaçao,
eiseres,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 3 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerster de aanspraak van eiseres op een tegemoetkoming op grond van de Landsverordening Ongevallenverzekering (Lv OV) afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 10 april 2019. Eiseres is daar in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenoot [de echtgenoot]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door N.J.M. Huizing (de verzekeringsarts).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 1 van de Lv Ov wordt onder “ongeval” verstaan: een ongeval dat de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking is overkomen, alsook de bij landsbesluit houdende algemene maatregelen aan te wijzen ziekten en lichamelijke letsels, in betrekkelijk korte tijd ontstaan, mits voldaan is aan de daarbij gestelde voorwaarden.
Op grond van artikel 5, eerste lid, heeft de werknemer, die als gevolg van het ongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ongevallengeld genaamd, met ingang van de dag van de melding van het ongeval bij de bank.
Op grond van artikel 11, eerste lid, vervallen de aanspraken krachtens deze landsverordening, indien het ongeval niet binnen een jaar na de dag, waarop het de werknemer is overkomen, bij verweerster is gemeld.
1.1
Op grond van artikel 2, aanhef en onder c, van het Landsbesluit Beroepsziekten (het Landsbesluit) wordt warmte- en koubevanging mede als ongeval in de zin van de Lv OV aangemerkt.
2. Eiseres was sinds 30 juni 2005 werkzaam als winkelbediende op de groenten afdeling bij Mangusa Supermarket Rio Canario B.V. (de werkgever). Op 31 oktober 2014 heeft eiseres zich bij verweerster ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten. Daarvoor heeft zij een door de werkgever aan haar verstrekte ziektemeldingskaart (gele kaart) overgelegd. Aan eiseres is vanaf die datum ziekengeld voor de onder ziektemeldingskaartnummer 717.676 vermelde ziekteoorzaak verstrekt. Zij heeft haar werkzaamheden niet meer hervat.
Op 29 januari 2016 is eiseres door de bedrijfsarts bij verweerster meegedeeld dat haar recht op ziekengeld voor de onder ziektemeldingskaartnummer 717.676 vermelde ziekteoorzaak op 31 oktober 2016 zal expireren.
Bij e-mailbericht van 18 april 2016 heeft eiseres aan verweerster verzocht haar ziekte aan te merken als het gevolg van een haar overkomen bedrijfsongeval. Als reactie daarop heeft het Hoofd van de Juridische afdeling bij verweerster, V. Dare, bij e-mailbericht van 19 april 2016 aan eiseres meegedeeld dat bij bedrijfsongevallen het de verplichting van de werkgever is om een meldingsformulier Bedrijfsongeval (het meldingsformulier) in te vullen en dat zij haar nu al kan berichten dat de wettelijke termijn waarbinnen de aanmelding moest plaatsvinden reeds is verstreken. De werkgever heeft, zoals in het formulier is opgenomen, ‘op aandringen van personeelsleden van de SVB, mw. Jansen en Hr. H. Eugenia,’ het meldingsformulier ingevuld en bij verweerster ingediend. Daarop vermeldt de werkgever dat er zich geen bedrijfsongeval heeft voorgedaan.
Een verzekeringsinspecteur heeft voor verweerster naar aanleiding van het meldingsformulier onderzoek verricht naar de feitelijke toedracht rond de ziekmelding, neergelegd in een rapport van 22 september 2016. Op basis van gesprekken met betrokken leidinggevenden en toenmalige collega’s bij de werkgever wordt daarbij onder meer vastgesteld dat eiseres bij haar ziekmelding niet kenbaar heeft gemaakt dat haar ziekte verband zou houden met haar werkzaamheden en dat dat zij al langer pijnklachten had in verband met artritis, waarvoor zij verkeerde medicijnen had gekregen.
Aan het bestreden besluit heeft verweerster ten grondslag gelegd dat het ongeval niet binnen de wettelijke termijn is aangemeld, zodat een mogelijke aanspraak op een ongevallenuitkering op grond van de Lv OV is komen te vervallen.
3. Eiseres betoogt dat verweerster bij het bestreden besluit heeft miskend dat haar ziekte het gevolg was van een bedrijfsongeval dat zich heeft voorgedaan op 31 oktober 2014, toen zij zonder beschermende kleding blootgesteld werd aan zowel kou als warmte door groenten uit de koelruimte te verplaatsen naar het magazijn alwaar zij deze verder bewerkte. Daardoor zou zij gewrichtsklachten hebben gekregen, die haar hebben verhinderd te werken. Aldus waren haar gewrichtsklachten het gevolg van een bedrijfsongeval en had zij wél recht op ongevallengeld, volgens eiseres.
4. Naar het oordeel van het Gerecht is er geen grond om aan te nemen dat verweerster de ziekmelding had moeten opvatten als de melding van een bedrijfsongeval. Aan eiseres is ziekengeld toegekend en zij heeft dat geaccepteerd. Nu de melding van het haar beweerdelijk overkomen bedrijfsongeval uiteindelijk pas na anderhalf jaar werd gedaan, heeft verweerster zich bij de bestreden beschikking terecht op het standpunt gesteld dat een mogelijke aanspraak van eiseres op ongevallengeld was vervallen.
Daaraan voegt het Gerecht ten overvloede toe dat er evenmin grond bestaat om de gepresenteerde (pijn)klachten van eiseres toe te kunnen schrijven aan een bedrijfsongeval in de zin van de Lv Ov. Er is geen medische expertise overgelegd waaruit volgt dat de aandoening van eiseres valt onder de bij het Landsbesluit aangewezen ziekten en lichamelijke letsels, dan wel daardoor zou kunnen zijn veroorzaakt. De in artikel 2, aanhef en onder c, vermelde ‘warmte- en koubevanging’ betreft een kwetsuur, die zich hier niet heeft voorgedaan en die kwetsuur veroorzaakt ook geen artritis, zoals de verzekeringsarts ter zitting heeft bevestigd.
5. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep van eiseres
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, en J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2019, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.