Op 21 mei 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak betreffende de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2016. De zaak betreft een beroep van de heer X en zijn erfgenamen tegen de Inspecteur der Belastingen, die een voorlopige aanslag onroerendezaakbelasting had opgelegd op basis van een waarde van Naf. 248.000. De belanghebbenden stelden dat deze waarde te hoog was en dat de onroerende zaak, gelegen te Y, eerder gewaardeerd diende te worden op Naf. 181.000, de waarde die tot en met 2013 was gehanteerd. De belanghebbenden voerden aan dat er geen wijzigingen aan de onroerende zaak waren geweest die een hogere waardering rechtvaardigden.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslag was opgelegd zonder dat er wijzigingen aan de onroerende zaak hadden plaatsgevonden. De rechters oordeelden dat de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2016 gelijk moest zijn aan de waarde die in 2014 was vastgesteld, namelijk Naf. 181.000. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de aanslag dienovereenkomstig. Tevens werd bepaald dat de Inspecteur het door de belanghebbenden betaalde griffierecht van Naf. 50 diende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste waardering van onroerende zaken in belastingzaken en bevestigt dat zonder relevante wijzigingen in de onroerende zaak, de eerder vastgestelde waarde moet worden gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. de Werd en is van belang voor toekomstige belastingzaken met betrekking tot onroerende zaken in Curaçao.